Print deze pagina

woensdag, 03 oktober 2018

Nieuw standpunt van de Vlaamse belastingdienst over het nieuwe huwelijksvermogensrecht

In het nieuwe huwelijksvermogensrecht wordt voor een aantal activa een onderscheid gemaakt tussen het titularisschap (de titre) en de vermogenswaarde ervan (de finance). “Door dit onderscheid wordt het mogelijk om moeilijke kwalificatieproblemen in het wettelijk stelsel en, in het algemeen, in elk gemeenschapsstelsel, op te lossen, wanneer tegenstrijdige belangen botsen: de hoogstpersoonlijke belangen van één individuele echtgenoot, en de vermogensbelangen van de gemeenschap, dus van beide echtgenoten gezamenlijk”, aldus de memorie van toelichting bij de wet van 22 juli 20181.

Het gaat hier met name over:

  • aandelen in bepaalde vennootschappen waarvan de overdracht beperkt is, of waar enkel de titularis zijn professionele activiteit als zaakvoerder of beheerder uitoefent2
  • goederen die een echtgenoot exclusief aanwendt voor de uitoefening van zijn beroep of de uitbating van zijn bedrijf3;
  • het recht op cliënteel4.

In standpunt nummer 18067 heeft de Vlaamse belastingdienst hieruit de logische consequentie getrokken:

“Als, bij toepassing van het principe “titre et finance” uit het nieuw huwelijksvermogensrecht, het titularisschap van bepaalde goederen eigen is maar de vermogenswaarde ervan gemeenschappelijk, behoort de vermogenswaarde van de betrokken goederen wel degelijk tot het gemeenschappelijk vermogen voor de heffing van de erfbelasting.”

Voor andere goederen, bijvoorbeeld voor verzekeringsprestaties, wordt gekozen voor een ander systeem: zowel de rechten als titularis, als de vermogenswaarde blijven eigen, maar in sommige gevallen is vergoeding verschuldigd aan het gemeenschappelijk vermogen5.

En daarover zegt het standpunt het volgende:

“Voor die goederen waarvan, op grond van het huwelijksvermogensrecht, zowel het titularisschap als de vermogenswaarde eigen zijn, op last van vergoeding aan het gemeenschappelijk vermogen, zal met deze vergoeding rekening worden gehouden voor de heffing van de erfbelasting volgens de gewone fiscale regels die gelden voor vergoedingen:
         • artikel 2.7.3.2.7 VCF is niet van toepassing;
         • er wordt door de betrokkenen wel degelijk overgegaan tot het opmaken van een vergoedingsrekening en de vergoedingsrekening wordt vermeld in of gevoegd als bijlage bij de aangifte van nalatenschap.”

Hoe moeten we dit interpreteren?

Naar onze mening in die zin dat fiscaal alleen met de vergoeding rekening gehouden zal worden, op voorwaarde dat:

  • artikel 2.7.3.2.7 van de Vlaamse codex fiscaliteit niet toepasselijk is, met andere woorden dat er geen gemeenschappelijke kinderen zijn, want anders sluit de wet zelf uit dat er met terugnemingen en vergoedingen verbonden aan een gemeenschap, rekening wordt gehouden;
  • en bovendien op voorwaarde dat de betrokkenen wel degelijk overgaan tot het opmaken van de vergoedingsrekeningen, en dat deze worden vermeld of toegevoegd aan de aangifte.

Tot nog toe was het standpunt bij ons weten niet officieel gepubliceerd, maar was het wel bekendgemaakt via een bericht op het e-notariaat.

De 2e voorwaarde is overigens wel praktisch. De Vlaamse belastingdienst kan immers wel op de hoogte zijn van bepaalde vergoedingen van of aan het gemeenschappelijk vermogen, door bepaalde geregistreerde akten, of door bepaalde rechtshandelingen die blijken uit de aangifte van nalatenschap. Die vergoedingen doen elkaar echter teniet ten belope van het kleinste bedrag, aldus artikel 1437 van het Burgerlijk Wetboek. Om dus te weten of er per saldo iets verschuldigd is van of aan het gemeenschappelijk vermogen, moet de historiek van het hele huwelijksvermogensstelsel worden nagegaan, niet alleen de laatste 3 jaar voor het overlijden, maar vanaf het huwelijk, of althans vanaf het moment waarop de echtgenoten het stelsel van gemeenschap van goederen hebben aangenomen.

In de meeste gevallen gebeurt dit niet in praktijk, hetzij omdat er alleen gemeenschappelijke kinderen zijn, en dat die vergoedingen per saldo geen effect hebben omdat zij toch erfgenamen zijn van beide echtgenoten, hetzij omdat men niet over de gegevens beschikt, hetzij omdat men er inhoudelijk niet aan denkt.

De Vlaamse belastingdienst beschouwt het opmaken van de vergoedingsrekeningen dus eerder als een optioneel recht dan als een verplichting, zelfs als er geen gemeenschappelijke kinderen zijn.

Het vereenvoudigt de zaken, en is in die zin naar onze mening dan ook toe te juichen.

Het kan ook een oplossing zijn voor mogelijke gevallen van dubbele belasting bij levensverzekeringen waar anders belasting geheven zou kunnen worden op de vergoeding aan het gemeenschappelijk vermogen enerzijds, en vervolgens nogmaals op de afkoop die door artikel 2.7.1.0.6 van de codex met een legaat gelijkgesteld wordt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de polis wordt afgesloten door 2 echtgenoten, gehuwd met gemeenschap van goederen, en waarbij de rechten als titularis bij het overlijden van de eerststervende worden overgedragen aan de langstlevende.

 

Murielle Gijbels - Senior Associate (murielle.gijbels@tiberghien.com)

Rik Deblauwe - Scientific Advisor (rik.deblauwe@tiberghien.com)


 

[1] Doc. 54 2848/001 p. 5.

[2] Nieuwe artikelen 1401, 5 en 1405 § 1, 5 van het Burgerlijk Wetboek.

[3] Nieuwe artikelen 1401, 6 en 1405 § 1, 6 BW.

[4] Nieuwe artikelen 1401, 7 en 1405 § 1, 7 BW.

[5] Nieuw artikel 1400, 6 en 7 BW.