Print deze pagina

donderdag, 27 juni 2019

Kaaimantaks en beleggingsinstellingen: impact van de nieuwe koninklijke besluiten

De kaaimantaks voorziet een regime van fiscaal transparante belastingheffing voor de inkomsten geïnd door bepaalde laag belaste entiteiten (« juridische constructies »). De kaaimantaks is van toepassing op rijksinwoners en belastingplichtigen in de rechtspersonenbelasting. Wij bespreken kort de impact van twee koninklijke besluiten op de toepassing van de kaaimantaks op beleggingsinstellingen.

Nieuw K.B. voor entiteiten gevestigd binnen de Europese Economische Ruimte

Entiteiten met rechtspersoonlijkheid gevestigd in de EER kunnen enkel « juridische constructies » van het tweede type zijn indien ze voorkomen op een lijst uitgevaardigd door een in de Ministerraad overlegd K.B. (dit is het limitatief karakter van het EER-KB). In het Belgisch Staatsblad van 3 december jl. werd een nieuw K.B. van 21 november gepubliceerd inzake in de EER gevestigde juridische constructies. Dit K.B. vervangt het vroegere K.B. van 18 december 2015.

Het nieuwe K.B. voorziet drie categorieën entiteiten die onder het toepassingsgebied van de kaaimantaks vallen1

  1. “fonds dédié” beleggingsinstellingen,
  2. vennootschappen met rechtspersoonlijkheid waarvan de inkomsten transparant belast worden in hoofde van de vennoten of aandeelhouders overeenkomstig het recht van het land waar de entiteit gevestigd is;2 
  3. enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting, instelling of entiteit, die rechtspersoonlijkheid bezit, die geen beleggingsinstelling of een in 2° bedoelde vennootschap is en die, krachtens de bepalingen van de wetgeving van de Staat of het rechtsgebied waar hij gevestigd is, aldaar ofwel niet aan een inkomstenbelasting wordt onderworpen ofwel onderworpen wordt aan een inkomstenbelasting die minder dan 1 pct. bedraagt van het belastbaar inkomen van deze juridische constructie dat wordt vastgesteld overeenkomstig de regels die van toepassing zijn voor het vestigen van de Belgische belasting op daarmee overeenstemmende inkomsten.

Het nieuwe K.B. is vooral belangrijk voor (compartimenten van) privaat uitgegeven beleggingsinstellingen waarvan de aandelen of deelbewijzen uitsluitend worden aangehouden door een persoon of meerdere met elkaar verbonden persoon, desgevallend op compartiment-niveau te beoordelen (« fonds dédié » aandeelhouderschap).

Het vroegere K.B. van 18 december 2015 beoogde al om de « fonds dédié » (compartimenten van) beleggingsinstellingen aan de kaaimantaks te onderwerpen middels een verwijzing naar artikel 2, § 1, 13°/1, al. 2 WIB92. Op grond van een letterlijke interpretatie van het oude K.B. kon de kaaimantaks echter niet van toepassing zijn op private beleggingsinstellingen, ook niet in geval van een « fonds dédié » aandeelhouderschap. De letterlijke interpretatie van het oude K.B. werd nu overigens bevestigd in het Verslag aan de Koning bij het nieuwe K.B. Zodoende « wettigt » het nieuwe K.B. de belastingplichtigen die voor de aanslagjaren tot en met 2018 de inkomsten van hun privaat uitgegeven « fonds dédié » compartiment in bijvoorbeeld een Luxemburgse Sicav-SIF niet hebben aangegeven.

Het nieuwe EER-K.B. van 21 november 2018 brengt vanaf aanslagjaar 2019 (inkomsten 2018) de volgende entiteiten onder de toepassing van de kaaimantaks : « 1° de beleggingsinstellingen waarvan de rechten door één persoon, of meerdere met elkaar verbonden personen, worden aangehouden, in voorkomend geval per afzonderlijk compartiment beschouwd”. Het begrip beleggingsinstelling wordt omschreven middels een verwijzing naar i) instelling voor collectieve belegging die voldoet aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG van 13 juli 2009; ii) alternatieve instelling voor collectieve belegging die wordt bedoeld in Richtlijn 2011/61/EU van 8 juni 2011, alsook iii) beleggingsinstellingen die slechts één deelnemer tellen, en die in het toepassingsgebied van deze richtlijnen zou zijn begrepen indien zij meer dan één deelnemer had gehad. Onder het nieuwe K.B. kunnen “fonds dédié” compartimenten in publieke, institutionele, en nu ook privaat uitgegeven beleggingsinstellingen onder de toepassing van de kaaimantaks vallen. Voor een Sicav-SIF die niét onder de toepassing van voormelde richtlijnen zou vallen is de kaaimantaks zelfs van toepassing, ook indien het niet om een “fonds dédié” compartiment of fonds gaat (alsdan is immers 3° en niet 1° van toepassing).

Toevoeging aan het K.B. voor buiten de EER gevestigde entiteiten

Een K.B. van 6 mei 2019 voegt een nieuw artikel 1/1 toe aan het bestaande niet-EER KB: de regeling van de beleggingsinstellingen (eerste lid) alsook de regeling van de hybride vennootschappen (tweede lid) worden ook daar opgenomen . Voor wat de beleggingsinstellingen betreft is de tekst identiek aan deze in het EER-KB, inclusief de voorwaarde van “verbonden aandeelhouders” (“fonds dédié aandeelhouderschap”). Naar effectieve impact kan men zich evenwel de vraag stellen of dit KB strict genomen iets toevoegt, vermits het niet-EER KB hoogstens interpretatief van aard is. Om te analyseren of een buiten de EER gevestigde ICB al dan niet onder de kaaimantaks valt, zijn strict genomen enkel en alleen de wettelijke bepalingen relevant. Voor privaat uitgegeven ICB’s is het voldoen is aan de definitie voorzien door artikel 2, § 1, 13°, b) W.I.B. een voldoende voorwaarde om de kaaimantaks te “triggeren”.3 De voorwaarde van “fonds dédié” aandeelhouderschap stelt zich hier niét, volgens de letterlijke tekst van het W.I.B.

Voor institutionele en publiek uitgegeven belegginsinstellingen geldt daarentegen een bijkomende voorwaarde: de kaaimantaks kan enkel van toepassing zijn indien het aandeelhouderschap exclusief bestaat uit onderling verbonden personen (desgevallend per compartiment te beoordelen). Hetzelfde geldt voor een beleggingsinstelling waarvan de aandelen beursgenoteerd zijn op een effectenbeurs van een lidstaat van de Europese Unie onder de voorwaarden van de Richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd, of van een derde Staat waarvan de wetgeving analoge toelatingsvoorwaarden voorziet.

Gerd D. Goyvaerts - Partner (gerdd.goyvaerts@tiberghien.com)

Christophe Coudron - Counsel (christophe.coudron@tiberghien.com)


1 De in het eerste lid, 2° of 3°, bedoelde entiteit is geen juridische constructie indien het hoofddoel van deze entiteit bestaat uit de uitoefening van een activiteit, die inkomsten genereert die zouden worden vrijgesteld van de Belgische inkomstenbelasting in hoofde van een rijksinwoner of een aan de rechtspersonenbelasting onderworpen rechtspersoon, krachtens een met België gesloten overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting, indien deze rijksinwoner of deze rechtspersoon de door deze entiteit behaalde of verkregen inkomsten rechtstreeks zou hebben behaald of verkregen.

De in het eerste lid, 2°, bedoelde vennootschap is geen juridische constructie indien de door deze vennootschap behaalde of verkregen inkomsten worden onderworpen aan een inkomstenbelasting, krachtens de bepalingen van de wetgeving van de Staat of het rechtsgebied waar deze vennootschap is gevestigd in hoofde van een aandeelhouder of vennoot die een rijksinwoner of een aan de rechtspersonenbelasting onderworpen rechtspersoon is, en indien deze inkomstenbelasting minstens 1 pct. bedraagt van het aan deze aandeelhouder of vennoot toebehorend deel van het belastbaar inkomen van deze vennootschap dat wordt vastgesteld overeenkomstig de regels die van toepassing zijn voor het vestigen van de Belgische belasting op daarmee overeenstemmende inkomsten.

Ofwel is de entiteit niet aan een inkomstenbelasting is onderworpen, ofwel is ze onderworpen is aan een inkomstenbelasting die minder dan 15 pct. bedraagt van het belastbaar inkomen van deze juridische constructie dat wordt vastgesteld overeenkomstig de regels die van toepassing zijn voor het vestigen van de Belgische belasting op daarmee overeenstemmende inkomsten.