Print deze pagina

donderdag, 23 april 2020

Circulaire bespreekt concrete gevallen van de vrijstelling RV voor “spin-off” verrichtingen

Vorig jaar heeft de wetgever een nieuwe vrijstelling van RV ingevoerd voor zogenaamde spin-off verrichtingen. Corporate actions zorgen al langer voor onbillijke fiscale gevolgen voor particuliere beleggers. De wetgever heeft aan bepaalde van deze onbillijke situaties een einde gesteld. De fiscale administratie heeft in een recente circulaire meer toelichting gegeven, en heeft meteen ook enkele concrete voorbeelden van de laatste jaren gegeven. Hieruit blijkt meteen ook de moeilijke toepassing van de vrijstelling.

1. Spin-off verrichtingen

In een eerdere nieuwsbrief van 27 juni 2019 hebben we reeds kort melding gemaakt van de vrijstelling van roerende voorheffing voor zogenaamde spin-off verrichtingen, zoals die werd ingevoerd door de Wet van 28 april 2019 in artikel 264, eerste lid, 4° W.I.B. 1992. De vrijstelling is van toepassing voor Belgische particulieren op verrichtingen die plaatsvinden vanaf 1 januari 2019.

De vrijstelling heeft betrekking op de uitkering van nieuwe aandelen in een beursgenoteerde vennootschap door een andere beursgenoteerde vennootschap (waarin de belastingplichtige eerst belegde), die de aandelen verkreeg in ruil voor de inbreng van een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid. Het betreft bijgevolg een specifieke combinatie van verrichtingen, waarbij aandelen als een dividend in natura worden uitgekeerd aan de belegger. Met deze maatregel wou de wetgever vermijden dat een particuliere belegger bij dergelijke verrichtingen wordt benadeeld ten opzichte van bijvoorbeeld een gewone partiële splitsing, die vaak geen onmiddellijke fiscale gevolgen heeft voor de belegger, maar wel hetzelfde effect heeft.

Gelet op de strenge voorwaarden die in de wet worden opgelegd, is het echter niet evident deze vrijstelling in de praktijk toe te passen.

2. Circulaire

Inmiddels heeft de fiscale administratie een circulaire gepubliceerd over de vrijstelling (circulaire 2020/C/55 van 20 april 2020).

Interessant is dat de administratie niet enkel ingaat op de toepassingsvoorwaarden, maar ook enkele concrete gevallen bespreekt die zich recent in de beleggerswereld hebben voorgedaan en die al dan niet voor de vrijstelling in aanmerking komen.

In het eerste deel van de circulaire brengt de administratie enkele beknopte verduidelijkingen aan m.b.t. de toepassingsvoorwaarden. De administratie geeft zelf aan dat men het voldoen aan de toepassingsvoorwaarden o.m. kan aantonen door de informatieve documenten die ten behoeve van de belegger worden uitgegeven (bv. de prospectus).

Over volgende toepassingsvoorwaarden wordt onderstaande opmerkelijke duiding gegeven:

  • In principe worden in het kader van een spin-off verrichting aandelen verkregen in een andere (beursgenoteerde) vennootschap (uitgereikt naar aanleiding van een inbreng). De fiscale administratie aanvaardt echter dat bepaalde aandeelhouders tevens geld kunnen ontvangen. Dit zal zich meer bepaald voordien indien geen enkel fractioneel aandeel wordt uitgekeerd, maar deze aandelen worden samengevoegd om op de markt te worden verkocht, waarna de opbrengst van de verkoop aan de betrokken aandeelhouders toekomt. Hoewel het een toekenning in geld betreft, komt deze betaling toch voor de vrijstelling in aanmerking;
  • De aandelen die finaal aan de belegger toekomen, moeten in eerste instantie door de vennootschap waarin belegd wordt, zijn verkregen door een inbreng van een tak van werkzaamheid. De fiscale administratie stelt in de circulaire dat dit ook de vorm kan aannemen van een inbreng van aandelen van een vennootschap, indien (1) via deze vennootschap de exploitatie die het voorwerp uitmaakt van de spin-off verrichting wordt uitgeoefend, (2) de totaliteit van de aandelen wordt ingebracht en (3) ook alle hiermee verbonden activa/passiva (bv. aandeelhoudersleningen en personeel) worden overgedragen;
  • De administratie benadrukt dat moet worden aangetoond dat het gaat om één enkele herstructureringsverrichting, die desgevallend wordt uitgevoerd in meerdere stappen;
  • Ten slotte brengt de administratie in herinnering dat de verrichting belastingneutraal of met een vrijstelling moet plaatsvinden (ook wat de uitkering van de aandelen aan de beleggers betreft). Hoewel de informatieve documenten een eerste aanwijzing kunnen vormen, moet dit steeds in concreto worden onderzocht.

3. Concrete toepassingsgevallen

De fiscale administratie sluit haar circulaire af met een oplijsting van enkele concrete gevallen waarbij op basis van de geraadpleegde stukken tot een besluit over de toepassing van de vrijstelling is gekomen.

Zo wordt de vrijstellingsbepaling principieel toepasselijk geacht op:

  • De spin-off verrichting uitgevoerd door NOVARTIS AG (overdracht activiteiten aan ALCON Inc.) in april 2019; en
  • De spin-off verrichting uitgevoerd door V.F. CORPORATION (overdracht activiteiten aan KONTOOR BRANDS) in mei 2019.

De administratie benadrukt wel dat dit standpunt wordt ingenomen onder voorbehoud dat een effectief fiscaal neutrale behandeling in het plaatselijke recht voorzien is.

Daarnaast kunnen de volgende verrichtingen volgens de fiscale administratie niet genieten van de vrijstelling (op grond van de beschikbare stukken):

  • De verrichting uitgevoerd door GENERAL ELECTRIC in het kader van de fusie van haar transportwerkzaamheden met WABTEC in februari 2019. Er kon niet worden vastgesteld dat de verrichting fiscale neutraal was in de Verenigde Staten, noch dat het zou gaan om één herstructureringsverrichting;
  • De verrichting uitgevoerd door NASPERS in het kader van een afsplitsing van MULTICHOICE GROUP LIMITED in maart 2019. De verkregen aandelen zouden niet de tegenprestatie uitmaken van een inbreng, maar een gewone dividenduitkering in natura Bovendien kan nergens uit worden afgeleid dat er sprake was van een inbreng van een tak van werkzaamheid; en
  • De “spin-off” uitgevoerd door DOWDUPONT met overdracht van activiteiten aan CORTEVA in juni 2019. Uit de complexiteit van de interne herstructureringsverrichtingen kon niet worden afgeleid dat de uitgifte van aandelen werd verricht in ruil voor een inbreng van een tak van werkzaamheid.

4. Besluit – terugvordering?

Uit de opsomming van de concrete casussen door de fiscale administratie blijkt dat de bewijsvoering voor de belegger problematisch is. De fiscale administratie aanvaardt slechts in twee van de vijf gevallen dat voldoende is aangetoond dat aan de voorwaarden is voldaan (en dan nog onder voorbehoud). In de andere gevallen is volgens haar niet aan de voorwaarden voldaan, minstens kan dit niet worden aangetoond.

Minstens voor de eerste twee verrichtingen is het nuttig om tot terugvordering over te gaan, indien roerende voorheffing werd ingehouden door de financiële instelling. Hiervoor kan de belegger een bezwaarschrift indienen, binnen een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarin de RV werd betaald (artikel 368 W.I.B. 1992). In casu verstrijkt de termijn voor beide verrichtingen bijgevolg op 31 december 2023. Indien geen RV werd ingehouden, dient dit ook niet meer te worden aangegeven in de aangifte in de personenbelasting voor het aanslagjaar 2020.

Indien men, in tegenstrijd met het standpunt van de fiscale administratie, alsnog kan aantonen dat aan de voorwaarden is voldaan voor de andere verrichtingen, kan ook voor deze verrichtingen een bezwaarschrift worden ingediend.

Vanzelfsprekend staan wij steeds ter beschikking voor verdere vragen.

Bart De Cock - Counsel (bart.decock@tiberghien.com)

Yannick Cools - Associate (yannick.cools@tiberghien.com)