Print deze pagina

donderdag, 11 juni 2020

Temporele modulering van (fiscale) arresten: pleidooi voor onderbouwde handhavingsbeslissingen

De rechtstreekse aanleiding voor deze bijdrage is het recente vernietigingsarrest van het Grondwettelijk Hof waarbij het de felbevochten taks op effectenrekeningen integraal naar de prullenmand verwijst. Tegelijkertijd handhaaft het de gevolgen van de vernietigde bepaling, een praktijk die meer en meer gangbaar wordt in fiscale zaken en waar terecht vraagtekens bij kunnen worden geplaatst. De uitspraak is geen alleenstaand geval en heeft de kwestie opnieuw brandend actueel gemaakt. Deze bijdrage poogt dieper in te gaan op de onderliggende problematiek, door enkele juridische vraagstukken op te helderen en kritische bedenkingen te formuleren over de fiscale jurisprudentie van het Grondwettelijk Hof.

Een inleidend gedeelte (punt 1) gaat summier in op de totstandkoming van de taks op effectenrekeningen en het daaropvolgende vernietigingsarrest. In dit onderdeel wordt ook het actuele belang van het onderwerp uiteengezet. Vervolgens (punt 2) wordt pro memorie stilgestaan bij de handhavingsbevoegdheid van de rechtscolleges uit het Belgische rechtsbestel (het Grondwettelijk Hof en de Raad van State), en van de supranationale rechtscolleges (punt 3) (het Hof van Justitie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens). Hoewel de nadruk van deze bijdrage op het Grondwettelijk Hof wordt gelegd, vergemakkelijkt deze omschrijving een latere vergelijking tussen rechtscolleges onderling. De wisselwerking tussen nationale en supranationale rechtscolleges maakt een bevoegdheidsomschrijving ook opportuun. Daarna (punt 4) wordt conceptueel, in abstracto, stilgestaan bij de rechtvaardigheidsgronden die het Grondwettelijk Hof frequent aanhaalt in zijn fiscale rechtspraak.

In een volgend onderdeel (punt 5) worden enkele aandachtspunten met betrekking tot de praktische toepassing van de handhavingsbevoegdheid ter attentie van de lezer gebracht, waarbij ook enkele suggesties geformuleerd zullen worden. Daaropvolgend (punt 6) wordt dieper ingegaan op de internrechtelijke mogelijkheden om, preventief, dan wel post factum op te treden tegen een genomen handhavingsbeslissing. Tot slot (punt 7) wordt de handhavingsbevoegdheid van het Grondwettelijk Hof door een (kritische) supranationale bril bekeken, waarna (punt 8) een algemene conclusie geformuleerd wordt.

 De volledige publicatie die verscheen in Algemeen Fiscaal Tijdschrift, 2020-4 kan u hier lezen.