Print deze pagina

dinsdag, 24 november 2020

Het Hof van Justitie interpreteert het “gebruik” van goederen bij het tenietgaan van de douaneschuld (Combinova - case C-476/19)

Een douaneschuld bij invoer ontstaat door niet-naleving van de verplichting om de regeling actieve veredeling tijdig aan te zuiveren. Die douaneschuld gaat teniet wanneer is aangetoond dat de goederen niet zijn gebruikt of verbruikt en het douanegebied van de Unie hebben verlaten. Er is geen sprake van “gebruik” wanneer de goederen uitsluitend de veredelingen hebben ondergaan waarvoor de douaneautoriteiten een vergunning hebben verleend in het kader van de regeling actieve veredeling.

1. Feiten

Combinova heeft, met vergunning van de Zweedse douaneautoriteiten, niet-Uniegoederen geplaatst onder de regeling actieve veredeling. De veredelingsproducten werden uitgevoerd buiten het douanegebied van de Unie. Combinova diende de vereiste aanzuiveringsafrekening echter pas in bij de douaneautoriteiten na het verstrijken van de daartoe gestelde termijn.

De douaneautoriteiten hebben zich vervolgens op het standpunt gesteld dat een douaneschuld bij invoer is ontstaan door niet-naleving van de aanzuiveringstermijn2. Zij vorderden van Combinova de betaling van zowel de invoerrechten als de btw bij invoer.

Combinova argumenteerde dat de douaneschuld bij invoer was tenietgegaan op grond van artikel 124, lid 1, onder k) DWU. Zij voerde daartoe aan dat zij niet heeft getracht om bedrog te plegen, de goederen niet waren gebruikt of verbruikt en het douanegebied van de Unie hebben verlaten.

De Zweedse verwijzende rechter wenste van het Hof van Justitie te vernemen of er alleen sprake is van een gebruik van de goederen in de zin van artikel 124, lid 1, onder k) DWU wanneer dat gebruik verder gaat dan de veredelingen waarvoor de vergunning is verleend, dan wel of er al sprake is van een gebruik van de goederen wanneer zij uitsluitend de veredelingen ondergaan waarvoor de vergunning is verleend.

In het eerste geval zou er in deze zaak geen sprake zijn van een gebruik en zou de douaneschuld bij invoer zijn tenietgegaan. Deze interpretatie werd evident voorgestaan door Combinova, maar evenzeer door de Estse en Tsjechische regering.

In het laatste geval zou er daarentegen wel sprake zijn van een gebruik en zou de douaneschuld bij invoer niet zijn tenietgegaan. Deze stelling werd verdedigd door de Europese Commissie en was gebaseerd op de gewone betekenis van het woord “gebruiken” in de omgangstaal.

2. Het arrest van het Hof van Justitie

Het Hof van Justitie sluit zich aan bij het eerste standpunt en verklaart voor recht dat er slechts sprake is van gebruik van goederen wanneer het een gebruik betreft dat verder gaat dan de veredelingen waarvoor de douaneautoriteiten de vergunning actieve veredeling hebben verleend, en dus niet wanneer het gebruik eenvoudigweg in overeenstemming is met de veredelingen waarvoor die vergunning is verleend.

Het Hof van Justitie steunt de beslissing op een vergelijking van de verschillende taalversies van het DWU en een contextuele uitleg van het begrip “gebruikte goederen”.

Daarbij merkt het Hof op dat wanneer er al sprake zou zijn van gebruik wanneer het gebruik eenvoudigweg in overeenstemming is met de veredelingen waarvoor de vergunning actieve veredeling is verleend het tenietgaan van de douaneschuld op basis van de door Combinova aangevoerde grond uitgesloten zou zijn in het kader van actieve veredeling, wat in strijd zou zijn met het doel van de betrokken bepaling van het DWU.

3. Commentaar

Dit arrest van het Hof van Justitie is zonder meer gunstig voor vergunninghouders. In het algemeen ervaren zij de verplichting om invoerrechten te betalen over goederen die het douanegebied hebben verlaten immers als onrechtvaardig.

Dit kwam zeer duidelijk tot uiting naar aanleiding van de (oude) zaken Döhler Neuenkirchen3 en Eurogate Distribution4 die beiden werden afgedaan op basis van het CDW.

De zaak Döhler Neuenkirchen betrof eveneens een aanzuiveringsafrekening in het kader van de regeling actieve veredeling, die laattijdig werd ingediend. In de zaak Eurogate Distribution ging het om een laattijdige inschrijving in de voorraadadministratie van een uitslag van goederen uit een particulier douane-entrepot. Telkens stond vast dat de goederen waren weder-uitgevoerd buiten het douanegebied van de Unie.

In beide zaken stelden de douaneautoriteiten zich op het standpunt dat een douaneschuld bij invoer5 was ontstaan door niet-naleving van de uit de betrokken douaneregeling voortvloeiende verplichtingen.

Het Hof van Justitie oordeelde telkens dat de weder-uitvoer van de goederen niet in de weg stond aan het ontstaan van de douaneschuld bij invoer.

Uitsluitend indien kon worden aangetoond dat het betrokken verzuim zonder werkelijke gevolgen was gebleven voor de juiste werking van de betrokken douaneregeling6 bestond geen verplichting tot betaling van de invoerrechten.

De mogelijkheden om dit bewijs te leveren waren eerder beperkt.

Immers, de verzuimen die konden worden aangemerkt als verzuimen zonder werkelijke gevolgen voor de juiste werking van de betrokken douaneregeling waren op limitatieve wijze opgesomd in de douanewetgeving7. Verzuimen die niet expliciet werden genoemd, kwamen niet in aanmerking.

Wanneer het betrokken verzuim werd genoemd, diende bovendien het bewijs te worden geleverd dat het verzuim geen poging inhield tot onttrekking van de goederen aan het douanetoezicht, er geen sprake was van een duidelijke nalatigheid van de belanghebbende en alle formaliteiten voor het regulariseren van de situatie van de goederen alsnog konden worden vervuld.

Hierbij was met name het bewijs dat er geen sprake was van een duidelijke nalatigheid van de belanghebbende problematisch. Niet zelden werd dan ook besloten dat er duidelijke nalatigheid van de belanghebbende was, zodat geen sprake was van een verzuim dat zonder werkelijke gevolgen was gebleven voor de juiste werking van de douaneregeling, zelfs in zaken waarbij vaststond dat de goederen waren weder-uitgevoerd.

Aldus werden invoerrechten opgelegd zelfs indien vaststond dat de goederen niet waren gebruikt op een manier die de heffing van invoerrechten rechtvaardigde.

Met de bepaling in het DWU op grond waarvan de douaneschuld bij invoer tenietgaat wanneer de goederen niet zijn gebruikt of verbruikt en het douanegebied van de Unie hebben verlaten, die overigens bestaat naast de regeling in verband met de verzuimen die zonder werkelijke gevolgen zijn gebleven voor de juiste werking van de regeling waaronder de goederen waren geplaatst8, heeft de Europese wetgever die onbillijkheid weggewerkt.

Het tenietgaan van de douaneschuld wanneer de goederen niet zijn gebruikt of verbruikt en het douanegebied van de Unie hebben verlaten, is niet beperkt tot de regeling actieve veredeling maar kan bijvoorbeeld ook worden gebruikt in het kader van de regeling douane-entrepot.

Op basis van het arrest Combinova kan worden aangenomen dat de gebruikelijke behandelingen die in een douane-entrepot zijn toegestaan9, niet zullen worden beschouwd als een gebruik van de goederen.

Het bewijs dat de goederen het douanegebied hebben verlaten, is vrij.

Deze vaststelling doet de vraag rijzen of deze grond van tenietgaan van de douaneschuld kan worden gebruikt om te ontsnappen aan de strikte regeling omtrent het alternatief bewijs van de beëindiging van de regeling Uniedouanevervoer10.

De vraag is met andere woorden of een douaneschuld wegens een niet-gezuiverde aangifte T1 tenietgaat, wanneer wordt bewezen dat de goederen niet zijn gebruikt of verbruikt en het douanegebied van de Unie hebben verlaten, zonder dat daarbij noodzakelijkerwijze moet gebruik gemaakt worden van de wettelijk bepaalde alternatieve bewijzen.

Deze wettelijk bepaalde alternatieve bewijzen leveren in de praktijk heel wat moeilijkheden op, omwille van de strenge eisen die eraan worden gesteld (bijvoorbeeld waarmerken door autoriteiten van een derde land).

Strikt juridisch lijkt er geen beletsel te bestaan om beroep te doen op het tenietgaan van de douaneschuld, eerder dan om te opteren voor het voorleggen van een alternatief bewijs van de beëindiging van de regeling Uniedouanevervoer.

Tot slot komen wij nog terug op de vordering van de Zweedse douaneautoriteiten tot betaling van btw. Onder meer uit het arrest Federal Express Corporation Deutsche Niederlassung11 volgt dat die btw niet verschuldigd is. De goederen zijn immers niet in het economisch circuit van de Unie terechtgekomen.

 

Jurgen Gevers - Counsel (jurgen.gevers@tiberghien.com)

Ward Lietaert - Associate (ward.lietaert@tiberghien.com)

 


Titel HvJ 8 oktober 2020, C-476/19, Combinova, ECLI:EU:C:2020:802.

2 Artikel 79 DWU.

3 HvJ 6 september 2012, C-262/10, Döhler Neuenkirchen, ECLI:EU:C:2012:559.

4 HvJ 6 september 2012, C-28/11, Eurogate Distribution, ECLI:EU:C:2012:533.

5 Artikel 204 CDW.

6 Artikel 204 CDW juncto artikel 859 UCDW.

7 HvJ 11 november 1999, C-48/98, Söhl & Söhlke, ECLI:EU:C:1999:548.

8 Artikel 124, lid 1, onder h) DWU.

9 Artikel 220 DWU juncto artikel 180 Gvo. DWU en bijlage 71-03 Gvo. DWU.

10 Artikel 312 Uvo. DWU.

11 HvJ 10 juli 2019, C-26/18, Federal Express Corporation Deutsche Niederlassung, ECLI:EU:C:2019:579.