Print deze pagina

dinsdag, 28 september 2021

Niet-aangifte van roerende inkomsten en buitenlandse rekeningen is nog niet noodzakelijk fraude

Vele belastingplichtigen ontvangen nu en dan eens een vraag om inlichtingen vanwege de fiscale administratie in het kader van de internationale uitwisseling van informatie, waaruit zou blijken dat die belastingplichtigen hun buitenlandse roerende inkomsten niet (volledig) hebben aangegeven en/of noch het bestaan van de buitenlandse bankrekening(en) hebben gemeld in hun aangiften in de personenbelasting. Kan uit die niet-aangifte van die buitenlandse roerende inkomsten en/of buitenlandse bankrekeningen een aanwijzing van fraude worden afgeleid dewelke een belastingverhoging van minstens 50% verantwoorden?

De fiscale administratie is doorgaans van mening dat er in die situatie sprake is van fraude die een belastingverhoging van 50% rechtvaardigt omwille van een onvolledige of onjuiste aangifte met het opzet de belasting te ontduiken (ingeval van eerste overtreding) (cf. artikel 444 WIB92 juncto artikel 226.C. KB/WIB92). Wordt volgens de administratie beschouwd als fiscale fraude, het gedrag van de belastingplichtige met als doel de fiscale administratie te misleiden om er een onwettig voordeel uit te halen, zoals het niet betalen van belastingen die wettelijk verschuldigd zijn op die inkomsten onderworpen aan dergelijke belasting. Belasting ontduiken bestaat daarbij uit twee elementen: 1) een materieel element (de inbreuk op een fiscale wet), en 2) een intentioneel element (de inbreuk begaan om te ontsnappen aan de wettelijk verschuldigde belasting). Wat ook het bedrag is van de ontdoken belastingen m.b.t. roerende inkomsten, professionele inkomsten en/of inkomsten van ongekende origine, kan het overbrengen van kapitalen naar het buitenland zonder er de opbrengsten van aan te geven, bezwaarlijk een vergetelheid, materiële vergissing of een onjuistheid worden genoemd die te goeder trouw werd begaan, d.i. beweringen die het tegenovergestelde zijn van bedrieglijk opzet. In dergelijke zaken verwijst de fiscale administratie standaard naar een vonnis dd. 14 maart 2013 van de rechtbank van eerste aanleg te Namen (R.G. 2384/10) waarbij de toepassing van een belastingverhoging van 50% wordt bevestigd door te oordelen dat het bedrieglijk opzet is aangetoond wanneer de belastingplichtige kapitalen naar het buitenland heeft gebracht, zonder hiervan de opbrengsten aan te geven.

In een recent vonnis heeft de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen op 3 mei 2021 (A.R. 20/1393/A) echter geoordeeld dat fraude niet steeds in het spel hoeft te zijn.

De belastingplichtigen in kwestie maakten geen melding van hun buitenlandse roerende inkomsten noch van het bestaan van buitenlandse bankrekeningen (Duitsland en Nederland) in hun aangiften in de personenbelasting voor de aanslagjaren 2013 t.e.m. 2018. Nadat de fiscale administratie, in het kader van de automatische gegevensuitwisseling, inlichtingen van de Duitse en Nederlandse administratie had ontvangen, werden supplementaire aanslagen gevestigd met toepassing van een belastingverhoging van 50%. Volgens de fiscale administratie hebben de belastingplichtigen bewust de fiscale administratie trachten te misleiden d.m.v. een foutieve en onjuiste aangifte.

De rechtbank oordeelt echter dat het enkele feit dat herhaaldelijk geen aangifte werd gedaan van inkomsten, zelfs al zijn deze aanzienlijk, op zichzelf onvoldoende is als bewijs van enig bedrieglijk opzet. Het is aan de fiscale administratie om aan te tonen dat er sprake is van bedrieglijk opzet.

Hoewel niet wordt betwist dat belastingplichtigen de buitenlandse roerende inkomsten niet hebben aangegeven, kan hieruit niet zonder meer afgeleid worden dat er sprake is van opzet om belastingen te ontduiken. Ook het feit dat belastingplichtigen gedurende meerdere jaren die inkomsten niet zouden hebben aangegeven, impliceert niet dat zij noodzakelijk met bedrieglijk opzet hebben gehandeld. Fraude wordt nu eenmaal niet vermoed. Een bijzonder opzet is vereist. De fiscale administratie legt geen enkel concreet element voor waaruit zou blijken dat belastingplichtigen de fiscale administratie bewust misleid zouden hebben. Gelet op de concrete omstandigheden (belastingplichtigen zouden uit onwetendheid hebben gehandeld) oordeelt de rechtbank dat de belastingverhoging dient herleid te worden naar 10%.

Afhankelijk van de concrete omstandigheden is de standaard toepassing van een belastingverhoging van 50% (met aldus fraude-connotatie) op basis van voornoemde rechtspraak aldus niet zomaar te aanvaarden en bijgevolg mogelijks aanvechtbaar.

Voor meer informatie kan u terecht bij:

Ellen Vandingenen – Senior Associate (ellen.vandingenen@tiberghien.com)

Stevo Gatsos – Associate (stevo.gatsos@tiberghien.com)