Print deze pagina

donderdag, 22 december 2022

Hervormde procedureregels BV-vrijstellingen verduidelijkt: belastingverhoging en bezwaarschrift

Charlotte Meskens

Charlotte Meskens

Senior Associate
Antwerpen
Gauthier Vandenbossche

Gauthier Vandenbossche

Scientific Advisor
Ghent

Met de wet van 28 maart 2022 zijn de regels inzake aangifte, sancties en procedure voor de toepassing van BV-vrijstellingen gewijzigd. In een circulaire van 16 december 20221 geeft de administratie nu een eerste commentaar op die gewijzigde procedureregels. In het bijzonder gaat het daarbij om de mogelijkheid om een belastingverhoging op te leggen bij foutieve toepassing van een BV-vrijstelling en de inkorting van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift.

1. Aangifte (vrijstelling doorstorting) bedrijfsvoorheffing

In bepaalde gevallen kunnen werkgevers genieten van een gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing, zoals voor onderzoek en ontwikkeling of ploegen- en nachtarbeid.

Het huidige systeem voor de aanvraag van een BV-vrijstelling is als volgt. De schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing dient een eerste aangifte in waarop hij de belastbare bezoldigingen van alle werknemers en de ingehouden, normaal verschuldigde bedrijfsvoorheffing vermeldt. Daarnaast dient hij een tweede (negatieve) aangifte in, meestal (maar niet noodzakelijk) gelijktijdig met de eerste aangifte. Die laatste heeft uitsluitend betrekking op de bezoldigingen van de werknemers waarvoor de vrijstelling wordt gevraagd. De tweede aangifte vermeldt, onder meer, een negatief bedrag aan bedrijfsvoorheffing die niet hoeft te worden doorgestort aan de Schatkist.

De werkgever die heeft nagelaten een tweede aangifte in te dienen (binnen de vijftien dagen na de maand of het trimester), kan de vrijstelling toch nog bekomen door de tweede aangifte alsnog in te dienen vóór 31 augustus van het jaar dat volgt op het inkomstenjaar (circ. AOIF 48/2009, 3 november 2009).2 Na die periode is een regularisatie van de bedrijfsvoorheffing enkel mogelijk via een bezwaarschrift (infra).

2. Belastingverhoging onjuiste aangifte BV-vrijstelling

Naar aanleiding van een fiscale controle kan blijken dat de gegevens vermeld in de tweede aangifte onjuist zijn. Zo kan de werkgever toepassing hebben gemaakt van een BV-vrijstelling, terwijl de toepassingsvoorwaarden voor het bekomen van die vrijstelling niet (volledig) vervuld waren.

Wanneer de administratie met een dergelijke probleem werd geconfronteerd vóór de inwerkingtreding van de wet van 28 maart 2022 houdende verlaging van lasten op arbeid, moest zij terugvallen op het toen voorziene, algemene wettelijke kader voor belastingverhogingen. Dat bepaalt dat belastingverhogingen in beginsel kunnen worden toegepast in drie situaties: bij niet-aangifte, bij laattijdige aangifte of in geval van een onvolledige of onjuiste aangifte. Een tweede aangifte die een onjuist bedrag vermeldt, valt onder dat laatste geval. Maar, de wet voorziet hier dat de verhogingen enkel kunnen berekend worden op de verschuldigde belastingen op de niet-aangegeven inkomsten. In het geval van een onjuiste tweede aangifte in de bedrijfsvoorheffing is er echter geen sprake van niet-aangegeven inkomsten. In de praktijk was het daardoor onmogelijk om in een dergelijk geval daadwerkelijk een belastingverhoging toe te passen.

Daarom is een uitdrukkelijke wettelijke basis ingevoerd om een belastingverhoging op te leggen specifiek bij een foutieve toepassing van een BV-vrijstelling. Bij een onjuiste aangifte die aanleiding geeft tot een BV-vrijstelling, wordt de belastingverhoging berekend op de onjuist aangegeven vrijstelling. Dit betekent dat de verhoging zal berekend worden op het bedrag van de ten onrechte gevraagde – en dus terug te storten – vrijstelling. Er dient in principe, naargelang de aard en de ernst van de overtreding, op deze grondslag een percentage te worden toegepast gaande van 10% tot 200%.

De specifieke schaal van de belastingverhogingen voor het geval waarin een onjuiste aangifte aanleiding heeft gegeven tot een BV-vrijstelling, ziet er als volgt uit (zie artikel 228/1 KB/WIB 92, ingevoegd door KB 13 september 2022, BS 13 oktober 2022, inw. 23 oktober 2022):

Overtreding te wijten aan omstandigheden onafhankelijk van de wil van de belastingschuldigeNihil
 
Overtreding zonder ontduikingsopzet: met ontduikingsopzet:
1e overtreding

10%

50%
2e overtreding 20% 75%
3e overtreding 30% 75%
4e of 5e overtreding 100% 100%
6e of 7e overtreding 150% 150%
Vanaf 8e overtreding 200% 200%
 
Overtreding gepaard gaande met valsheid of gebruik van valse stukken of met omkoping of een poging tot omkopen van ambtenaren 200%

Een eerste overtreding zonder ontduikingsopzet geeft daarbij in principe reeds aanleiding tot een belastingverhoging van 10%.

Die belastingverhoging zal echter geen toepassing vinden bij een overtreding die te wijten is aan omstandigheden onafhankelijk van de wil van de belastingschuldige (t.w. ‘overmacht’).

Daarnaast kan de administratie afzien van het minimum van 10% belastingverhoging ingeval van een (eerste) overtreding bij ontstentenis van kwade trouw. Volgens circulaire 2022/C/116 is er geen kwade trouw “wanneer de schuldenaar, binnen de vooropgestelde termijn, spontaan overgaat tot een regularisatie van zijn situatie (t.t.z. vóór elke navraag, mondeling of schriftelijk, of voorafgaand onderzoek van de taxatiediensten), in principe door middel van een aangifte die de aangifte verbetert waarop het bedrag van de BV-vrijstelling vermeld staat”.

3. Bezwaarschrift

Zoals vermeld, kan een werkgever die heeft nagelaten de toepassing van een BV-vrijstelling te vragen (na 31 augustus van het jaar volgend op het inkomstenjaar), de bedrijfsvoorheffing regulariseren door het indienen van een bezwaarschrift (d.i. een vordering tot teruggave van de voorheffingen).

Voor de wetswijziging van 28 maart 2022 kon dit bezwaarschrift ingediend worden binnen een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarvoor de bedrijfsvoorheffing verschuldigd is.

Sinds 1 juli 2022 moet een dergelijk bezwaarschrift echter worden ingediend binnen een termijn van drie jaar vanaf 1 januari van het jaar na het jaar waarin de bedrijfsvoorheffing verschuldigd was.

Bijvoorbeeld: voor bedrijfsvoorheffing die verschuldigd was in 2019, beschikt de werkgever over een termijn voor het indienen van de tweede aangifte tot 31 augustus 2020. Heeft de werkgever geen dergelijke aangifte ingediend, kan hij vanaf 1 september 2020 zijn toestand regulariseren door een bezwaarschrift in te dienen tot 31 december 2022.

Voormelde maatregel ging ook gepaard met een verlenging van de onderzoeks- en aanslagtermijn voor de noodzakelijke duur van de behandeling van de aanvraag door de administratie, zonder dat deze verlenging langer mag bedragen dan zes maanden, wanneer de belastingplichtige een vordering tot teruggave van de voorheffing indient op basis van een BV-vrijstelling.

 

Vragen? Contacteer ons voor meer informatie.

Charlotte Meskens - Senior Associate (charlotte.meskens@tiberghien.com)

Gauthier Vandenbossche - Scientific Advisor (gauthier.vandenbossche@tiberghien.com)


1 Circulaire 2022/C/116 betreffende bepaalde gewijzigde artikels op het vlak van procedure inkomstenbelastingen, 16 december 2022.

2 Tot nu toe werd doorgaans een (beperkt) uitstel toegestaan. De Koning wordt nu echter gemachtigd om de termijnen voor de tweede aangifte te bepalen (art. 312 lid 2 WIB 92, ingevoegd bij art. 21 wet van 28 maart 2022, BS 31 maart 2022, van toepassing op bezoldigingen die vanaf 1 januari 2023 worden betaald of toegekend). Daarmee moet een wettelijke grondslag gegeven worden aan circulaire AOIF 48/2009, 3 november 2009 (Parl.St. Kamer 2021-22, nr. 55-2522/1).

Charlotte Meskens

Charlotte Meskens

Senior Associate
Antwerpen
Gauthier Vandenbossche

Gauthier Vandenbossche

Scientific Advisor
Ghent