In een arrest van 24 maart 2023 heeft het Hof van Cassatie verduidelijkt dat indien de toepassingsvoorwaarden van de verlengde aanslagtermijn[1] zijn vervuld, de aanslag gevestigd binnen deze verlengde termijn enkel betrekking kan hebben op de met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden onttrokken inkomsten en niet op de totaliteit van de uit hoofde van de belastbare inkomsten verschuldigde belasting. Bijgevolg moet de fiscus precies aantonen welke elementen frauduleus zijn en kan zij enkel deze elementen nog taxeren.
Concreet betekent dit dat de fiscus bijvoorbeeld geen aanslag meer kan vestigen met betrekking tot inkomsten die tijdig en regelmatig werden aangegeven, wanneer men heeft nagelaten om een aanvullende aanslag te vestigen binnen de gewone aanslagtermijn (van 3 jaar). Daarnaast kan een eventuele initiële aanslag niet meer worden gecorrigeerd wanneer de fiscus in zijn beoordeling een vergissing beging met betrekking tot niet-frauduleuze elementen. Tot slot kan ook een eventueel indiciair tekort zonder frauduleus opzet – t.w. een verschil tussen de uitgaven en de inkomsten van een belastingplichtige – in deze gevallen niet meer worden belast binnen de verlengde fraudetermijn.
Het Hof van Cassatie komt middels dit arrest uitdrukkelijk terug op zijn eerdere rechtspraak waarin werd gesteld dat de verlengde aanslagtermijn niet beperkt hoefde te blijven tot de frauduleuze elementen van de aangifte, maar dat een supplementaire aanslag betrekking mocht hebben op àlle belastbare inkomsten.[2] Deze kentering in de rechtspraak is een terechte en welgekomen mildering van de toepassing van de verlengde aanslagtermijn wegens fraude, zeker nu deze sinds dit aanslagjaar werd verlengd van zeven naar tien jaar.
Tot slot rijst de vraag wat de impact van dit arrest zal zijn op de nieuwe aanslagtermijnen voor complexe of semi-complexe aangiften (10 resp. 6 jaar) die tevens vanaf dit aanslagjaar van toepassing zijn. Wat deze twee aanslagtermijnen betreft, schrijft de wet immers uitdrukkelijk voor dat ze (enkel) niet kunnen worden toegepast voor het vestigen van een aanslag in verband met bepaalde limitatief omschreven verworpen uitgaven.[3] Het is o.i. betreurenswaardig dat de wetgever in dit verband de volledige aangifte – met uitzondering van de beperkend opgesomde verworpen uitgaven – onderwerpt aan een verlengde aanslagtermijn van 6 of zelfs 10 jaar. M.a.w., voor belastingplichtigen die internationaal actief zijn, zal rechtszekerheid m.b.t. nagenoeg de volledige fiscale aangifte pas intreden na 6 of 10 jaar.
Voor vragen en begeleiding van uw dossier kan u terecht bij ons procedureteam.
[1](Oud) artikel 354, tweede lid WIB92.
[2] Zie bijvoorbeeld: Cass. 9 september 2011, Fiscoloog 2011, afl. 1267, 7; Cass. 3 oktober 2003, F.02.0035.F, FJF 2003, afl. 10, 1035; Cass. 29 oktober 1999, FJF No. 2000/20.
[3] Art. 354/1 WIB92. Meer specifiek gaat het om de gewestelijke belastingen, heffingen en retributies, geldboeten, verbeurdverklaringen en straffen van alle aard, de niet-aftrekbare auto-, restaurant- en receptiekosten, kosten voor relatiegeschenken of niet-specifieke beroepskledij en de sociale voordelen, met inbegrip van voordelen voor maaltijdcheques, sport-, cultuur- of ecocheques.