Print deze pagina

woensdag, 20 juli 2016

De Vlaamse Belastingdienst over het Nederlandse erfrecht: te kort door de bocht?

Op 7 juli jl. publiceerde de Vlaamse Belastingdienst (nr. 16.053 dd. 13 juni 2016) haar standpunt over de fiscale gevolgen van testamenten naar Nederlands recht.

Waarover gaat het?

Het Nederlandse erfrecht kent een fundamenteel andere systematiek dan het Belgische erfrecht. Bij overlijden erft de langstlevende echtgenoot één kindsdeel (bvb. 1/3e van de nalatenschap indien er twee kinderen zijn). Dit kindsdeel erft hij/zij in principe in volle eigendom. De kinderen krijgen eveneens een kindsdeel (in het genoemde voorbeeld ook ieder 1/3e). Zij krijgen echter hun erfdeel niet in natura, maar onder de vorm van een vordering op de langstlevende echtgenoot ter grootte van hun erfdeel. Deze vordering is pas opeisbaar bij het overlijden van de langstlevende. Meestal is deze vordering ook rentedragend: dit wordt vaak zo testamentair bepaald. Deze systematiek is fundamenteel verschillend van het Belgische erfrecht: de langstlevende erft het vruchtgebruik over de hele nalatenschap, en de kinderen erven de blote eigendom (in het genoemde voorbeeld, ieder voor de helft).

Ook Nederlanders die in België wonen kiezen in de praktijk vaak voor de toepassing van het Nederlandse erfrecht, onder meer omwille van de mogelijkheid om de langstlevende een sterke positie te geven ondanks het feit dat de langstlevende zelf geen reservatair erfgenaam is. Sedert de inwerkingtreding van de Europese Erfrechtverordening, wordt de keuze voor een dergelijke vererving naar Nederlands recht ook niet meer doorkruist door de regels van de Belgische erfrechtelijke reserve. 

Wat zijn de fiscale gevolgen in geval van overlijden als inwoner van het Vlaamse Gewest van een Nederlander met een dergelijk testament naar Nederlands recht?

Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen het overlijden van de eerststervende, en het overlijden van de langstlevende.

Volgens een formeel standpunt van de Federale Overheidsdienst Financiën diende de vordering van de kinderen bij het overlijden van de eerststervende te worden gewaardeerd, rekening houdend met (i) het rentedragend karakter van de vordering en (ii) het genot van de langstlevende op deze vordering die slechts opeisbaar wordt bij het overlijden van de langstlevende (en dat fiscaal wordt gewaardeerd zoals een recht van vruchtgebruik).

De Vlaamse Belastingdienst volgt dit standpunt niet en houdt het (te) éénvoudig: het nominaal bedrag van de vordering van de kinderen op de langstlevende is belastbaar met erfbelasting bij het eerste overlijden. De Vlaamse Belastingdienst stelt dat het genotsrecht van de langstlevende gecompenseerd wordt door het rentedragend karakter van de vordering. Dit is echter niet correct, rekening houdende met de regels voorzien in de VCF: het genotsrecht van de langstlevende wordt gewaardeerd volgens de regels zoals van toepassing op het recht van vruchtgebruik, maar de vordering dient wel degelijk te worden gewaardeerd rekening houdende met de bij testament voorziene rente. De genotslast en de rente compenseren elkaar meestal gedeeltelijk, maar vaak niet volledig.

Bij het overlijden van de langstlevende is de vraag of de schuld van de langstlevende aan de erfgenamen (inclusief de rente) fiscaal in aftrek mag worden gebracht. Hoewel de Federale Overheidsdienst Financiën hierover geen formeel standpunt had ingenomen, kon de schuld aan de kinderen inclusief de rente bij het tweede overlijden in de nalatenschap van de langstlevende in aftrek kon worden gebracht. Het was immers een nog openstaande schuld op datum van overlijden van de langstlevende. Ook hier neemt de Vlaamse Belastingdienst een ander standpunt in: alleen het nominaal bedrag van de vordering, zoals dit was belast in de aangifte erfbelasting bij het eerste overlijden, mag in aftrek worden gebracht. Er wordt bij het tweede overlijden dus geen rekening meer gehouden met de rente die verschuldigd is: afhankelijk van hoe lang de langstlevende de eerststervende had overleefd, kon het bedrag van de rente nochtans aanzienlijk zijn. In de praktijk komt het voor dat de nalatenschap van de langstlevende deficitair wordt, omdat de hoofdsom van de vordering, vermeerderd met de rente, hoger is dan de activa die de langstlevende intussen deels had opgeleefd. Het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst is wellicht vatbaar voor discussie: wij zien niet in op welke basis de aftrek van de rente zou kunnen worden geweigerd.

Een datum van inwerkingtreding wordt in de beslissing niet vermeld. De vraag is wat de gevolgen zijn van het nieuwe standpunt indien de vererving bij het eerste overlijden werd afgewikkeld overeenkomstig het standpunt van de Federale Overheidsdienst Financiën, en het tweede overlijden zou afgewikkeld worden onder de nieuwe interpretatie van de Vlaamse Belastingdienst.

De beslissing maakt ook geen melding van de gevolgen van de keuze voor het Nederlands erfrecht voor de toepassing van bepaalde verminderingen of vrijstellingen in de erfbelasting. Zoals voorheen blijft dit wat ons betreft een aandachtspunt: voor zover de erfgenamen bij het eerste overlijden alleen een roerende vordering op de langstlevende erven, kan bijvoorbeeld de vermindering in de erfbelasting voor familiale ondernemingen en vennootschappen of de vrijstelling voor de gezinswoning niet door de erfgenamen worden benut.

Bij een keuze voor het Nederlandse erfrecht dient dus een afweging te worden gemaakt tussen de civiele voordelen enerzijds en anderzijds de fiscale kostprijs en de complexiteit bij de afwikkeling van de nalatenschap (waarbij zowel een Nederlandse notaris als een Belgische fiscalist/notaris betrokken worden).

We bekijken graag de gevolgen van het nieuwe standpunt van de Vlaamse Belastingdienst indien u, of uw overleden echtgenoot, de keuze zou hebben gemaakt voor de toepassing van het Nederlandse erfrecht. Ook de positie van geremigreerde Nederlanders die nog onroerend goed hebben in België dient allicht te worden herbekeken.

Griet Vanden Abeele

20 juli 2016