Advocaten / Avocats / Lawyers

Home>Publications>Fiscale Regularisatie: Provisionele aangifte kan nu, maar slechts tot 13 april 2018

vrijdag, 13 april 2018

Fiscale Regularisatie: Provisionele aangifte kan nu, maar slechts tot 13 april 2018

Fiscale Actualiteit, nr. 2018/11 (week 22 - 28 maart 2018), pag. 1-5

De fiscus krijgt steeds meer inlichtingen over buitenlandse rekeningen. Als blijkt dat daar zwart kapitaal op staat, zal de fiscus wellicht een onderzoek starten. Maar de start van het onderzoek maakt meteen een einde aan de mogelijkheid om dat zwarte geld te regulariseren. Daarom wordt nu de kans geboden om onmiddellijk al een voorlopige regularisatieaangifte te doen. Het voorbereiden van een aangifte vergt normaal gezien heel wat tijd, en het zou dus kunnen dat de fiscus al een vraag om inlichtingen stuurt vooraleer men de kans gehad heeft om het dossier volledig op orde te krijgen. Dat risico wordt vermeden met een voorlopige aangifte. En zelfs als men toch nog ‘in snelheid gepakt’ wordt door een vraag om inlichtingen, is er volgens de minister niet noodzakelijk een probleem … Beide ‘oplossingen’ roepen echter serieuze bedenkingen op.

Wie bij de vorige fiscale regularisatierondes bewust bepaalde bedragen aan fiscaal verjaard kapitaal niet heeft geregulariseerd, overweegt misschien om die aangiften aan te vullen met een bijkomende aangifte volgens de huidige regels (‘EBA-quater’).

Een beperkt aantal van die belastingplichtigen wordt dezer dagen geconfronteerd met een ruim opgestelde vraag om inlichtingen die verwijst naar de informatie die de fiscus verkregen heeft via de CRS-uitwisseling (zie Fisc. Act. 2017, 17/7 en 2018, 7/12 voor CRS). Een fiscale regularisatie heeft echter geen uitwerking als de betrokkene vóór de aangifte schriftelijk op de hoogte is gebracht van lopende specifieke onderzoeksdaden (art. 6 lid 3 wet van 21 juli 2016 en verwante bepalingen m.b.t. gewestelijke belastingen). Het verzenden van een vraag om inlichtingen valt daaronder. Voor wie net aan het overwegen was om een fiscale regularisatie te doen, is die vraag om inlichtingen dus een lelijke streep door de rekening.

In andere gevallen hebben de betrokkenen nog geen vraag om inlichtingen gekregen maar bestaat het risico dat er een komt in de nabije toekomst. Als de vraag om inlichtingen hen echter bereikt nog vóór het indienen van de aangifte, wordt voor hen die weg afgesloten. Daarom zou het nuttig kunnen zijn om zich vooraf te wapenen tegen zo'n vraag om inlichtingen door al provisioneel een regularisatieaangifte in te dienen die dan achteraf kan worden aangevuld met de concrete cijfergegevens. Zo verzekert men zich als aangever ervan dat de wet op de fiscale regularisatie toegepast kan worden.

Over beide aspecten heeft de minister nu toelichting verschaft. Het is echter nog maar de vraag of die toelichting adequaat c.q. wettelijk kan worden genoemd.

Nog regularisatie na vraag om inlichtingen

Op de vraag of fiscaal verjaarde kapitalen echt niet meer kunnen worden geregulariseerd na een vraag om inlichtingen, antwoordt de minister dat een regularisatie toch mogelijk blijft: “De administratie heeft onlangs heel wat informatie gekregen over rekeningen van Belgen in het buitenland, onder andere via de nieuwe Common Reporting Standard. In sommige gevallen worden die rekeningen ook gebruikt om zwarte inkomsten te verbergen of om roerende inkomsten te ontvangen zonder de betaling van roerende voorheffing. Vooraleer een dossier naar het parket gaat, nodigt de BBI de belastingplichtige uit om zijn fiscaal verjaard kapitaal te regulariseren bij het Contactpunt regularisaties. Het onderzoek van de BBI en de vragen om inlichtingen gaan enkel over fiscaal niet-verjaarde periodes. De lopende onderzoeksdaden van de Belgische belastingadministratie betreffen dan ook louter niet-verjaarde inkomsten (Mond. Vr. nr. 23593 Roel Deseyn, 21 februari 2018 – zie al Fisc. Act. 2018, 10/9-10).

Alhoewel het antwoord van de minister duidelijk is en de nodige rechtszekerheid zou moeten bieden, is het nog maar de vraag of hij met zijn antwoord nog binnen het kader van de wet van 21 juli 2016 blijft. Artikel 6, lid 3 van die wet maakt immers geen enkel onderscheid naargelang het voorwerp van de vraag om inlichtingen of de bevoegdheid van de fiscus om bepaalde vragen te stellen. Aangevers die na het antwoord van de minister bereid zouden zijn om 38 % te betalen op een nader te bepalen bedrag aan fiscaal verjaard kapitaal, wensen immers de rechtszekerheid die aan een regularisatie verbonden is. Zij zijn niet bereid om die rechtszekerheid te laten afhangen van een antwoord op een parlementaire vraag als er twijfel kan bestaan of dat antwoord wel wettelijk is (en er dus geen zekerheid is dat het parket later het regularisatieattest wel zal honoreren).

Het is dan ook raadzaam om de tekst van de wet van 21 juli 2016 op dat punt te verduidelijken. Alleen zo kan worden voorkomen dat een onderzoek dat de fiscus voert naar fiscaal niet verjaarde inkomsten, de wettelijke mogelijkheid zou aantasten om onderliggende fiscaal verjaarde kapitalen te regulariseren mits betaling van een heffing van 38 % (voor dossiers die zijn ingediend in 2018 – 39 % in 2019 en 40 % in 2020). Dat komt de rechtszekerheid voor de betrokkenen, en daarmee ook de schatkist, ten goede. De wetswijziging zou moeten verduidelijken dat belastingplichtigen zelfs na het ontvangen van een vraag om inlichtingen nog steeds de wettelijke mogelijkheid hebben, met volledige uitwerking, om een fiscale regularisatie te doen, weliswaar beperkt tot fiscaal verjaarde kapitalen (zoals bedoeld in art. 2 11° wet van 21 juli 2016).

Het gevolg van zo'n wetswijziging zou zijn dat belastingplichtigen, in volle vertrouwen op de werking van het regularisatieattest, zich kunnen wenden tot het contactpunt regularisaties om de fiscaal verjaarde kapitalen te regulariseren, terwijl de BBI en de normale controlecentra de fiscaal niet verjaarde inkomsten (waarvoor een regularisatie uitgesloten blijft, wegens het onderzoek) aan een correcte belastingheffing en eventuele boetes kunnen onderwerpen. Artikel 6, lid 3 wet van 21 juli 2016 zou daarom nadrukkelijk beperkt moeten worden tot fiscaal niet verjaarde inkomsten, sommen en/of btw-handelingen, om duidelijk te maken dat de onderzoeksdaden die in artikel 6, lid 3 worden bedoeld, alleen maar betrekking hebben op fiscaal niet verjaarde inkomsten, en dat de fiscus geen fiscaal onderzoek meer kan doen naar fiscaal verjaarde kapitalen. Want omdat die bedragen fiscaal verjaard zijn, staan er geen onderzoekstermijnen meer open.

Vervolgens zou dan een nieuw artikel 6, § 2 gewijd kunnen worden aan fiscaal verjaarde kapitalen. Daarin zou dan gespecificeerd kunnen worden dat een schriftelijke inkennisstelling van lopende specifieke onderzoeksdaden (bedoeld in art. 6 § 1) door een Belgische belastingadministratie (of een socialezekerheidinstelling, een sociale inspectie of de FOD Economie) niet tot gevolg heeft dat het regularisatieattest na zo'n inkennisstelling geen uitwerking meer zou hebben ten aanzien van de geregulariseerde fiscaal verjaarde kapitalen. Eventuele specifieke onderzoeksdaden door een Belgische gerechtelijke instantie mogen dan echter niet in die uitzondering worden opgenomen: het is niet de bedoeling dat de onderzoeksmogelijkheden van de gerechtelijke instanties zouden worden beperkt (die worden trouwens apart geregeld in art. 10 § 1 wet van 21 juli 2016).

Zo'n wetsontwerp zou het huidige artikel 6 van de wet van 21 juli 2016 kunnen aanvullen als volgt: “met betrekking tot de inkomsten zoals bedoeld in artikel 3, § 1 van deze wet, sommen zoals bedoeld in artikel 3, § 2 van deze wet en/of btw-handelingen zoals bedoeld in artikel 3, § 3 van deze wet”. Een nieuw artikel 6, § 2 zou kunnen luiden: “De schriftelijke inkennisstelling van lopende specifieke onderzoeksdaden bedoeld in § 1 van dit artikel, zoals gevoerd door een Belgische belastingadministratie, een Belgische sociale zekerheidinstelling of een sociale inspectiedienst of de FOD economie, heeft niet tot gevolg dat de regularisatieaangifte, of de betaling van de heffing, of het regularisatieattest bedoeld in de huidige wet, na een dergelijke schriftelijke inkennisstelling geen uitwerking meer zou hebben ten aanzien van de geregulariseerde fiscaal verjaarde kapitalen zoals bedoeld in artikel 2, 11° van deze wet.”

Het blijft echter afwachten of het kabinet Financiën bereid zou zijn zo'n wetswijziging te overwegen. Zelf zijn we daarover eerder sceptisch daar men schijnbaar de voorkeur geeft aan het blijvend angst aanjagen van eventuele kandidaat-aangevers via artikelen in kranten en tijdschriften (bv. met een dreiging om het parket in te lichten). Na 15 jaar fiscale regularisatie zou men echter moeten weten dat die strategie haar uitwerking al lang heeft verloren (zie ook Fisc. Act. 2016, 41/3). Een adequate wetswijziging die aan eenieder voldoende rechtszekerheid biedt, is daarom de te verkiezen weg.

Provisionele aangifte tot 13 april 2018

Vervolgens is er de situatie van diegenen die nog geen vraag om inlichtingen gekregen hebben maar rekening houden met de mogelijkheid dat er binnenkort een in de bus valt. Voor hen bieden de minister en het CPR nu de ‘oplossing’ aan van een ‘provisionele aangifte’ in fiscale regularisatie, die achteraf kan worden aangevuld met de concrete cijfergegevens. Een Kamerlid wees de minister erop dat het voorbereiden van een regularisatie inderdaad heel complex is en veel tijd vergt. Dat kan tot gevolg hebben dat een kandidaat-aangever de vraag om inlichtingen al krijgt vooraleer hij in staat is geweest om de aangifte effectief in te dienen. “De uitwisseling van bankgegevens vanuit o.m. Luxemburg en binnenkort ook Zwitserland, acties bij de BBI en diverse mededelingen van de topman van de BBI en uzelf hebben bepaalde belastingplichtigen zenuwachtig gemaakt, terecht trouwens, waardoor er een zekere urgentie is ontstaan om een fiscaal regularisatiedossier in te dienen. Het betreft veelal dossiers die in een vorige regularisatieronde onvolledig werden geregulariseerd, waarbij het [verjaard] kapitaal niet werd aangegeven. Belastingplichtigen wensen volledig in het reine te komen met hun verleden en zijn bereid hiervoor een omvangrijke heffing van 38 % te betalen. Ik heb vernomen dat dergelijke dossiers een grondige voorbereiding vergen wat de samenstelling van de onderliggende stukken en cijfers betreft en dat de aangevers met erg lange wachttijden om de bankstukken te verkrijgen, worden geconfronteerd. Staat u het toe dat er aangiftes worden ingediend van één euro, waar de juiste bedragen na het verkrijgen van de bankstukken worden aangevuld? Een dergelijke werkwijze werd door het CPR reeds toegepast eind 2013, toen aangevers met een gelijkaardige problematiek werden geconfronteerd. Het zou hier dus ook een praktisch hulpmiddel kunnen zijn” (Mond. Vr. nr. 24031 Johan Klaps, 14 maart 2018, Kamercomm. Fin., Criv 54 Com 844, 26).

Interessant is dat de vraagsteller verwijst naar een zogenaamde gelijkaardige problematiek einde 2013 (zieFisc. Act. 2013, 44/11). We kunnen de situatie in 2018 echter niet vergelijken met die eind 2013. Toen werd er immers een voortijdig einde gesteld aan de ‘EBA-ter’ (wet van 11 juli 2013, Fisc. Act. 2013, 13/4). Dat is op vandaag geenszins het geval: ‘EBA-quater’ loopt nog door tot einde 2020. Er is dus puur technisch, vanuit de wettelijke mogelijkheid om te regulariseren, volstrekt geen haast bij. Het probleem ligt elders, namelijk bij de initiatieven van de BBI en met name het verzenden van vragen om inlichtingen, die een regularisatie eigenlijk onmogelijk maken, zoals al toegelicht. In die zin is de dringendheid volstrekt kunstmatig en wordt die gecreëerd door de fiscus zelf. We worden m.a.w. geconfronteerd met een belangenconflict tussen de BBI en het contactpunt regularisaties. Beide diensten werken voor de schatkist maar de praktijk leert dat ze de procedures op uiteenlopende wijze toepassen en dat met name de bewijslastregeling volstrekt verschillend is. Daartoe kan ten overvloede worden verwezen naar de problematiek van artikel 11, lid 2 wet van 21 juli 2016 (verplichte regularisatie van alles waarvan men niet kan bewijzen dat het wit is) zoals we die al eerder in dit tijdschrift hebben becommentarieerd (zie Fisc. Act. 2015, 35/3 en 39/8, 2016, 35/6; zie ook G.D. Goyvaerts, “Fiscale regularisatie anno 2017 voor privévermogen, een kritische beschouwing”, TFR, afl. 527-528, 666). Men kan zich dan ook afvragen wat het nut is geweest van het invoeren van de wet op de fiscale regularisatie met een werkingsduur tot einde 2020, als het de bedoeling was om het gebruik van die wet door allerlei onderzoeksmaatregelen te fnuiken.

De minister begint met te zeggen dat volgens de wet (art. 7 wet van 21 juli 2016) het bedrag van de betrokken inkomsten en kapitalen “bekend dient te zijn” bij de indiening van een regularisatieaangifte. Wat de minister bedoelt, is dat de juiste bedragen moeten worden vermeld in de aangifte. De onderliggende stukken kunnen sowieso nog worden overhandigd tot zes maanden na de indiening van de regularisatieaangifte (art. 7 lid 2 wet). Maar op basis van de wet is er dus een probleem als de kandidaat-aangever niet dadelijk de juiste bedragen kan reconstrueren. De minister gaat verder als volgt: “Omdat het opvragen van bankstukken bij buitenlandse banken gebruikelijk drie maanden of zelfs een stuk langer duurt, kan men geen regularisatieaangifte indienen en is er het risico dat er ondertussen een onderzoek wordt opgestart. Om tegemoet te komen aan de vraag van vele belastingplichtigen, zullen tot vrijdag 13 april 2018 regularisatieaangiften kunnen worden ingediend met 1 euro, waarbij de exacte bedragen worden aangevuld na het verkrijgen van de bankstukken en uiterlijk binnen zes maanden na de indiening van de regularisatieaangifte. Indien de aangifte niet binnen zes maanden wordt aangevuld, zal het dossier als onontvankelijk worden beschouwd en kan men in de toekomst ook geen regularisatieaangifte meer indienen. In het begeleidend schrijven bij de regularisatieaangifte dienen wel de actuele rekeningnummers en financiële instellingen te worden vermeld … waarvan men op dat ogenblik kennis heeft. Door de uitwisseling van de bankgegevens en de publiciteit hieromtrent wensen inderdaad heel veel belastingplichtigen alsnog te regulariseren. Dankzij die pragmatische werkwijze, die inderdaad in het verleden ook al werd toegepast, hoeft men niet langer te wachten en kan men onmiddellijk een regularisatieaangifte indienen”.

Volgens de minister is het dus mogelijk om een provisionele regularisatieaangifte in te dienen maar slechts onder strikte voorwaarden. Zo moet de aangifte worden ingediend uiterlijk op vrijdag 13 april 2018, en moeten sowieso alle rekeningen en banken worden vermeld waarvan men op dat ogenblik kennis heeft (waarmee de minister dus te kennen geeft dat de lijst later nog aangevuld mag worden). Met name de voorwaarde tot indiening uiterlijk per vrijdag 13 april 2018 is verrassend. Wat zou nu de toegevoegde waarde kunnen zijn voor de schatkist om een artificiële dringendheid te creëren tot 13 april 2018? Denkt men een stormloop op het contactpunt regularisaties te creëren om zodoende een ‘voorraad’ aan af te handelen dossiers aan te leggen die dan uiterlijk per 13 oktober 2018 moeten worden afgewerkt (gezien de termijn van zes maanden), zodat die bedragen allemaal nog in de begroting van 2018 kunnen worden ingeschreven? En met welke autoriteit denkt men dat zo'n provisionele aangifte alleen maar mogelijk zou zijn tot 13 april 2018? Ofwel is het wettelijk mogelijk ofwel is het wettelijk niet mogelijk, maar men kan niet zomaar een datum inschrijven tot wanneer die aangifte ‘geldig’ zou zijn, en waarna zo'n aangifte ‘niet meer geldig’ zou zijn. Dat is een bevoegdheid die toekomt aan de wetgever en niet aan de minister of het CPR. De wet van 21 juli 2016 rept met geen woord over een einddatum per 13 april 2018. Er wordt in de wet ook met geen woord gerept over de mogelijkheid tot het indienen van een ‘provisionele aangifte’.

Wetgeving via parlementaire vraag?

De vraag is dan ook hoe een kandidaat-aangever op deze tijdelijke ‘opportuniteit’ moet reageren. De situatie van 2013 kan daarbij niet als vergelijkingsbasis dienen. Toen was het zeer duidelijk: ofwel diende men provisioneel in per 31 december 2013, ofwel was men sowieso te laat omdat EBA-ter wettelijk eindigde per 31 december 2013. Men had als kandidaat-aangever dus niets te verliezen. Dat is op vandaag niet het geval omdat de wettelijke mogelijkheid blijft bestaan tot einde 2020.

Net zoals m.b.t. de mogelijkheid om fiscaal verjaard kapitaal nog te regulariseren na ontvangst van een vraag om inlichtingen, pleiten wij dan ook voor een wetswijziging. Het indienen van een provisionele regularisatieaangifte zou wettelijk mogelijk moeten worden gemaakt – met de verplichting om binnen zes maanden het dossier te vervolledigen. Die termijn kan, zoals de minister terecht stelt, een vervaltermijn zijn. Er zouden overigens bijkomende voorwaarden kunnen worden gesteld, zoals het storten van een provisioneel bedrag aan de schatkist. Zo'n regeling is ook zeer lang gebruikelijk geweest bij de Duitse Selbstanzeige, waar de aangever het bedrag aan verschuldigde heffing moest berekenen en een bepaald percentage daarvan vooraf aan de schatkist moest storten. Daarmee worden de belangen van de schatkist gediend, en wordt de kandidaat-aangever in de wettelijke mogelijkheid gesteld om een rechtsgeldige provisionele regularisatieaangifte in te dienen.

Merk trouwens op dat het antwoord van de minister in principe alleen maar betrekking heeft op federale belastingen (regularisaties van ‘categorie 1’). Zijn antwoord is niet geldig voor de aangiften die een loutere regionale bevoegdheid zijn (‘categorie 2’) of zelfs een gedeelde bevoegdheid uitmaken (‘categorie 3’). Ook dat zou wettelijk en decretaal moeten worden geregeld, en bevestigd via een samenwerkingsakkoord. Dat klinkt natuurlijk allemaal heel erg bekend in de oren en het volstaat om te verwijzen naar de wettelijke chaos in 2016 rond het tot stand komen van de wettelijke regularisatieregelingen om te weten hoe ‘moeilijk’ dat soort simpele zaken kunnen zijn (zie Fisc. Act. 2017, 8/1).

Wij kunnen dan ook alleen maar hopen dat de regering in deze haar verantwoordelijkheid neemt en een wetsontwerp indient.

Tiberghien Brussels

Tour & Taxis

Havenlaan|Avenue du Port 86C B.419
BE-1000 Brussels

T +32 2 773 40 00

F +32 2 773 40 55

info@tiberghien.com

Tiberghien Antwerp

Grotesteenweg 214 B.4
BE-2600 Antwerp

T +32 3 443 20 00

F +32 3 443 20 20

info@tiberghien.com

Tiberghien Ghent

Esplanade Oscar Van de Voorde 1
BE-9000 Gent

T +32 9 216 18 00

info@tiberghien.com

Tiberghien Hasselt

Torenplein 7 B13.1
BE-3500 Hasselt

T +32 11 57 00 13

info@tiberghien.com

Tiberghien Luxembourg

23, Boulevard Joseph II
LU-1840 Luxembourg

T +352 27 47 51 11

F +352 28 66 96 58

info@tiberghien.com