Advocaten / Avocats / Lawyers

Home>Publications>Het nieuwe erfrecht: actie vereist?

donderdag, 31 mei 2018

Het nieuwe erfrecht: actie vereist?

Dat het erfrecht veranderd is op verschillende punten, is ondertussen genoegzaam bekend: de wet van 31 juli 2017, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 1 september 2017, brengt met ingang van 1 september 2018 belangrijke wijzigingen aan op gebied van inbreng, inkorting en erfovereenkomsten [1].

Daarbij stelt zich de vraag of de bestaande successieplanningen herbekeken moeten worden. Wie 5 of 10 jaar geleden schenkingen gedaan heeft aan zijn kinderen, een testament gemaakt heeft, zijn huwelijkscontract gewijzigd heeft: moet hij actie ondernemen? En zo ja, kan hij nu nog bepaalde acties ondernemen vóór 1 september 2018, die daarna niet meer mogelijk zijn?

Het is niet eenvoudig om hierop in algemene zin te antwoorden.

Wel is het duidelijk dat het aan te raden is om bestaande successieplanningen van tijd tot tijd opnieuw te bekijken. Het recht verandert, zowel fiscaal als burgerrechtelijk, in binnen- en buitenland. De omstandigheden in de familie kunnen veranderen: er worden kinderen geboren, of het wordt duidelijk dat er geen kinderen meer geboren zullen worden, een van de erfgenamen verhuist naar het buitenland, huwelijken, echtscheidingen. Het vermogen wijzigt: van roerend naar onroerend of omgekeerd, men koopt iets in het buitenland. Of in het algemeen: de wetgeving, rechtspraak, of praktijk verandert in de juridische wereld, en wat vroeger mogelijk is, is nu niet meer aangewezen, of omgekeerd: ook dat is mogelijk. Nu het erfrecht dus grondig gewijzigd is, is dit op zich al een element om vroegere successieplanning een eens opnieuw te bekijken.

Wanneer we toch een leidraad willen om na te gaan waar actie vereist kan zijn - zonder dus aanspraak te maken op volledigheid - dan kunnen we het beste nagaan wat de overgangsbepalingen zeggen over de inwerkingtreding van de nieuwe wet.

A. Algemene regel

1. Een eerste regel stelt dat de bepalingen van “dit hoofdstuk” van de wet van toepassing zijn op de nalatenschappen die openvallen vanaf de inwerkingtreding van de wet: artikel 66 § 1 van de wet van 31 juli 2017. Alle wijzigingen aan het Burgerlijk Wetboek zijn dus van toepassing op nalatenschappen waarvan de erflater overlijdt vanaf 1 september 2018. En de wet preciseert zelfs uitdrukkelijk dat de nieuwe bepalingen ook van toepassing zijn op de giften gedaan door de erflater voorafgaandelijk aan de inwerkingtreding van de nieuwe wet.

Wanneer men de nieuwe bepalingen dus toegepast wenst te zien op de nalatenschap, hoeft men daarvoor geen actie te ondernemen: dit gebeurt automatisch.

We kunnen hier niet alle wijzigingen bespreken, maar het gaat hier dus kort gesteld:

  • over de verruimde mogelijkheid tot omzetting van het vruchtgebruik voor de echtgenoot, in aanwezigheid van niet gemeenschappelijke afstammelingen [2];
  • over de nieuwe regels van inbreng van schenkingen [3];
  • over de vervanging van de vordering tot nietigverklaring bij verdeling door een vordering tot aanvulling [4];
  • over de uitbreiding van het beschikbaar deel tot de helft van de nalatenschap [5];
  • over de aanrekening van het vruchtgebruik van de echtgenote op het beschikbaar deel [6];
  • over de nieuwe regels inzake inkorting [7];
  • over de erfovereenkomsten [8].

2. Wanneer iemand aldus een testament gemaakt heeft, waarin hij het grootst beschikbaar deel gelegateerd heeft aan een derde, dan kan de inhoud van dit legaat aanzienlijk wijzigen vanaf 1 september 2018:

  • heeft hij een kind, dan blijft het beschikbaar deel in principe ongewijzigd op de helft;
  • heeft hij twee kinderen, dan vergroot het beschikbaar deel van 1/3 naar de helft;
  • heeft hij 3 kinderen of meer, dan vergroot het beschikbaar deel van ¼ naar de helft [9];
  • heeft hij geen kinderen, maar wel ouders, dan valt de reserve voor de ouders weg, en omvat het beschikbaar deel dus de hele nalatenschap [10];
  • is hij echter getrouwd, dan wordt het vruchtgebruik van de echtgenote in eerste instantie aangerekend op het beschikbaar deel, dat de facto dus een beschikbaar deel in bloot eigendom wordt [11].

Indien hij dit niet wenst, kan hij zijn testament wijzigen. Dit kan door een heel nieuw testament te maken, maar ook door een beperkte wijziging van het vorige testament, dus bijvoorbeeld door te schrijven: “Dit is mijn testament. Aan mijn testament, opgemaakt voor notaris … te … op … breng ik de volgende wijzigingen aan: het legaat aan … wordt beperkt tot …”. Men hoeft hiervoor niet noodzakelijk opnieuw naar de notaris te gaan: ook een eigenhandig testament (niet getypt dus), gedateerd en ondertekend, is geldig, zelfs als het afwijkt van een notariële testament. Maar het is uiteraard wel aan te raden om professionele bijstand te vragen bij het opmaken van een testament.

B. Vormvereisten

3. Door de nieuwe wet worden een aantal rechtshandelingen onderworpen aan nieuwe vormvereisten. Denk bijvoorbeeld aan de ouderlijke boedelverdeling. Vroeger kon men die gewoon in de vorm van een schenking maken, dus voor notaris. Men kon zijn goederen, of een deel ervan, verdelen onder zijn kinderen, zonder verdere formaliteiten. Vanaf 1 september 2018 zal dit niet langer mogelijk zijn: er moet een ontwerp gestuurd worden door de notaris, er zijn wachttermijnen, voorafgaande vergaderingen, speciale vermeldingen [12].

Betekent dit dan dat deze ouderlijke verdelingen ongeldig worden vanaf 1 september 2018?

4. Neen, dit is niet het geval. De materiële en formele geldigheid van giften, erfovereenkomsten of verklaringen die gedaan zijn voor de inwerkingtreding van de wet, met toepassing van de dan geldende regels, wordt onverlet gelaten door deze wet [13]. Wat geldig was, blijft dus geldig. Dat is dus geen reden om in te grijpen, of om opnieuw naar de notaris te gaan. Een ouderlijke boedelverdeling, of een andere overeenkomst, geldig gemaakt volgens de vroegere regels, blijft geldig.

C. Kwalificatie van schenkingen

5. Er is een tweede uitzondering. Ook de kwalificatie van een schenking die gedaan is voor de inwerkingtreding van de wet, wordt onverlet gelaten: hetzij het een schenking was als voorschot op erfdeel, hetzij het een schenking was buiten erfdeel. Dit geldt, aldus de bepaling zelf [14], ongeacht of de kwalificatie voortvloeit uit de wet, een testament of een overeenkomst.

De memorie van toelichting [15] geeft als voorbeeld het nieuwe artikel 843 van het Burgerlijk Wetboek [16] dat voortaan bepaalt dat de erfgenamen die geen bloedverwanten in de rechte nederdalende lijn zijn (dus geen afstammelingen) voortaan geen inbreng meer moeten doen van schenkingen, tenzij dit anders bepaald werd door de erflater. Wat de broers en zussen van de erflater gekregen hebben vóór 1 september 2018, zal dus ingebracht moeten worden, ook al overlijdt de schenker op of na 1 september 2018: de kwalificatie van de schenking, als voorschot in dit geval, blijft behouden, en wijzigt niet door de nieuwe wet.

De bedoeling is geweest om de wil van de schenker, de toekomstige erflater, te respecteren. Voor de begunstigde zou de toepassing van de nieuwe wet weliswaar voordelig zijn, maar vanuit het standpunt van de schenker zou de wijziging tot een miskenning van zijn wil kunnen leiden, wat niet wenselijk is, aldus de memorie van toelichting.

6. Ook op dit punt is er dus geen reden om in te grijpen: wanneer men een schenking gedaan heeft aan zijn broer, zonder te vermelden of deze als voorschot gold of niet, maar waarbij het de bedoeling was dat deze ingebracht zou worden in de nalatenschap, en aldus de gelijkheid tussen de andere broers en zusters gerespecteerd zou worden, hoeft de schenker geen actie te ondernemen. Maar het is wel, om alle misverstanden uit te sluiten, aangewezen om na te gaan of vroegere schenkingen gebeurd zijn als voorschot op de erfenis (en dus verrekend zullen moeten worden), dan wel buiten erfdeel (waarbij de gelijkheid dus niet hersteld wordt), en dit desgevallend duidelijk te preciseren in een nieuwe overeenkomst met betrokkenen.

Indien daarbij een schenking buiten erfdeel omgevormd wordt naar een schenking als voorschot, is het aangewezen om dit pas vanaf 1 september 2018 te doen met toepassing van het nieuwe artikel 843/1 § 2 van het Burgerlijk Wetboek; of dit in het huidige recht wel geldig is, is immers betwist [17].

7. Zoals ook in de memorie van toelichting gepreciseerd wordt [18], worden de modaliteiten van de inbreng echter geregeld door de nieuwe wet. Als dus vroeger een schenking gebeurd is aan een broer of zus, zonder precisering dat zij buiten erfdeel is gedaan, dan zal zij vanaf 1 september 2018 ingebracht moeten worden, maar dan wel op grond van de intrinsieke waarde van het geschonken goed op de dag van de schenking, en geïndexeerd volgens de bepalingen van de nieuwe wet: artikel 858 § 3 BW.

8. Bemerk ook dat dit enkel geldt voor schenkingen, niet voor legaten. De kwalificatie van de schenking kan wel voortvloeien uit een testament [19], maar een legaat is geen schenking. Daarvoor gelden dus onmiddellijk de nieuwe regels vanaf 1 september 2018.

D. Uitkoop van en door de echtgenoot

9. De uitzonderlijke overgangsmaatregelen gelden ook voor schenkingen die ingebracht moeten worden door de echtgenoot of in het voordeel van de echtgenoot. In het nieuwe recht is de inbreng bedoeld om de gelijkheid tussen de kinderen te verwezenlijken; de echtgenoot is daar vreemd aan [20]. In het oude recht was dat anders: daar was ook inbreng verschuldigd aan en door de echtgenoot.

Het is dus goed mogelijk dat iemand een schenking gedaan heeft aan zijn kinderen, als voorschot op de nalatenschap, met de bedoeling dat zijn echtgenote na zijn overlijden automatisch het vruchtgebruik op het geschonken goed zou krijgen. Of omgekeerd: dat iemand een schenking gedaan heeft aan zijn echtgenote, met de bedoeling dat zijn kinderen na het overlijden automatisch de blote eigendom van het geschonken goed zouden krijgen.

Om de rechtvaardige verwachtingen van de partijen niet te beschamen, bepaalt artikel 66 § 2, zoals we gezien hebben, dat de kwalificatie van schenkingen behouden blijft.

Daarbij preciseert artikel 66 § 3 ook dat het oude artikel 858bis BW van toepassing blijft. Dit artikel voorziet enerzijds in de mogelijkheid om de echtgenoot uit de verdeling te sluiten door hem een geïndexeerde rente te betalen op de waarde die de goederen hebben op het ogenblik van het overlijden; het voorziet anderzijds in de mogelijkheid voor de echtgenoot om de blote eigendom in te brengen in natura of in tegenwaarde. Beide partijen, zowel echtgenoot als kinderen, kunnen elkaar dus uitsluiten uit de verdeling door betalingen in geld. Veronderstel dus dat de echtgenote het vruchtgebruik geërfd heeft van een appartement aan de zee, dan kunnen de kinderen vragen dat dit vruchtgebruik wordt omgezet in een geldsom, of in een gewaarborgde en geïndexeerde rente. De rente zal dan wellicht ongeveer gelijk zijn aan de huurwaarde van het appartement, de eenmalige geldsom aan de gekapitaliseerde waarde van deze rente.

Ook deze mogelijkheid wordt behouden voor oude schenkingen; hier dient dus geen actie ondernomen te worden, tenzij men de regeling wil wijzigen.

E. Inbreng in natura

10. Het is mogelijk dat de erflater vroeger schenkingen aan een van zijn erfgenamen heeft gedaan, met de uitdrukkelijke bedoeling dat de schenking in natura ingebracht zou worden. Denk aan het geval waarin een van de kinderen in een echtscheidingsprocedure verwikkeld is; of waar een kind tijdelijk in het buitenland woont waar het aan schenkingsrechten onderworpen zou zijn als begiftigde; of waar een kind dreigt failliet te gaan, of grote risico’s neemt. In al deze gevallen kan de erflater er de voorkeur aan geven om schenkingen te doen aan de volgende generatie, maar met uitzondering van het kind in kwestie, en er op rekenen dat, na zijn overlijden, de gelijkheid toch hersteld zal worden, en het kind van zijn broers en zussen zijn deel zal krijgen bij de verdeling. Dat was immers het vroegere gemene recht.

11. Dit gemene recht wijzigt nu: de regel is niet langer inbreng in natura, maar in waarde. Bovendien is die waarde vastgesteld op het ogenblik van de schenking, niet op het ogenblik van het overlijden en nog minder op het ogenblik van de verdeling. Wie dus schenkingen doet aan een van zijn kinderen, zelfs als voorschot op de erfenis, schept een ongelijkheid, die niet, of niet geheel, ongedaan gemaakt wordt na het overlijden.

12. Ook hiervoor is nu een derde uitzondering voorzien, die we te danken hebben aan een opmerking van de Raad van State [21]. De Raad stelde immers vast dat regels van de inwerkingtreding zoals die oorspronkelijk voorzien waren, afbreuk deden aan de vooruitzichten en rechtmatige verwachtingen van de schenkers die op basis van de huidige regels schenkingen gedaan hebben, en er bijgevolg definitief door gebonden zijn. De Raad vond dat er geen enkele dwingende reden van algemeen belang werd aangevoerd om dat te verantwoorden, en stelde voor om een overgangsregeling te voorzien waardoor op vroegere schenkingen de oude regels van toepassing konden blijven.

Dat is ook wat er gebeurde, bij amendement nummer 35 [22]. Het nieuwe artikel 66 § 2, 3e lid, 1° van de wet van 31 juli 2017 bepaalt nu dat de eerdere bepalingen met betrekking tot de wijze van inbreng van schenkingen, met inbegrip van de waarderingsregels, van toepassing blijven op schenkingen die voor de inwerkingtreding van de wet gedaan zijn, wanneer er uitdrukkelijk bedongen is dat de schenking vatbaar is voor inbreng in natura.

13. Dit is dus wel een actiepunt voor personen die in een dergelijke situatie verkeren. Wie een dergelijke schenking, vatbaar voor inbreng in natura, wil doen, kan dit nog tot eind augustus 2018, daarna niet meer. De begiftigde zal anders nog wel kunnen inbrengen in natura indien hij dit wenst [23], maar zal daartoe niet verplicht kunnen worden.

Om zoveel mogelijk alle twijfel uit te sluiten kan daarbij uitdrukkelijk verwezen worden naar deze bepaling in de schenking, door bijvoorbeeld te schrijven: “… die verklaart te schenken als voorschot op de erfenis, met verplichting tot inbreng in natura, ook indien het overlijden op of na 1 september 2018 zal plaatsvinden, zoals voorzien bij artikel 66 § 2, 3e lid, 1° van de wet van 31 juli 2017”.

14. Dezelfde regeling geldt trouwens voor de schenkingen buiten deel, die dus bij overschrijding van het beschikbaar deel vatbaar zijn voor inkorting, waarbij uitdrukkelijk bedongen werd in de schenking dat zij vatbaar zal zijn voor inkorting in natura [24].

Ook hier zullen schenkingen die vóór 1 september 2018 gebeuren, en een dergelijke bepaling bevatten, gerespecteerd worden en blijvend vatbaar zijn voor inkorting in natura, wat niet langer mogelijk is voor schenkingen die vanaf 1 september 2018 gebeuren.

Wie een dergelijke schenking wil doen, die dus actie te ondernemen vóór die datum.

15. Bemerk dat in dit geval niet alleen de inbreng in natura behouden blijft, maar ook de regels van de waardering zoals die vroeger golden. Het is dus niet zo dat, zoals bij de vrijwillige inbreng of inkorting in natura, het goed weliswaar terugkeert in de nalatenschap, maar tegen een waarde die vastgesteld is volgens de nieuwe regels: m.a.w. de geïndexeerde waarde bij de schenking [25], zodat er een opleg verschuldigd kan zijn aan de massa of ten laste van de massa. Neen, als er inbreng in natura bedongen was, blijven ook de oude waarderingsregels van toepassing, zodat het goed terug komt voor zijn waarde op het ogenblik van de inbreng of inkorting.

F. Verklaring van behoud

16. De wetgever heeft vervolgens, ook om gevolg te geven aan de opmerking van de Raad van State [26], in een tweede mogelijkheid voorzien om het oude recht te behouden, en dat is een vierde uitzondering op de algemene regel van onmiddellijke inwerkingtreding. Wanneer de schenker, binnen een termijn van een jaar na de bekendmaking van de wet in het Staatsblad (dus vóór 1 september 2018) voor een notaris door middel van een verklaring in authentieke vorm heeft aangegeven dat hij wenst dat de vroegere bepalingen van toepassing blijven op alle schenkingen die hij heeft gedaan vóór de inwerkingtreding van de wet, blijven de vroegere bepalingen met betrekking tot de wijze van inbreng of inkorting, met inbegrip van de waarderingsregels, van toepassing [27].

17. Wie dus vroeger schenkingen gedaan heeft zonder bepaling dat zij ingebracht zouden moeten worden in natura, bijvoorbeeld schenkingen van roerende goederen zonder verdere precisering, of wie dergelijke schenkingen nog doet vóór 1 september 2018, kan daarna met een dergelijke verklaring aangeven dat hij de vroegere waarderingsregels wil behouden. Dit houdt dus in dat een schenking van roerende goederen ingebracht zal worden tegen de waarde bij de schenking [28]: inbreng van roerende goederen geschiedt alleen door mindere ontvangst, en tot grondslag dient de waarde ervan ten tijde van de schenking, volgens de staat van schatting die aan de akte hecht is, en bij gebreke van zodanige staat, volgens een schatting door deskundigen, aldus de vroegere wetsbepaling. Dit laatste kan het geval zijn bij een hand- of bankgift, waarbij inderdaad geen notariële akte, en dus ook geen staat van schatting verschuldigd is [29].

18. Ook hier is dus desgevallend actie vereist. Wie vroeger een schenking gedaan heeft van onroerende goed met de bedoeling dat de effectieve waarde bij het overlijden ingebracht zou moeten worden, kan de oude regeling behouden, maar alleen:

  • mits dit duidelijk bij authentieke akte wordt vastgelegd;
  • en alleen voor alle schenkingen die vroeger gebeurd zijn.

De erflater kan dus geen onderscheid maken tussen bepaalde schenkingen: de oude regels blijven dan gelden voor alle vroegere schenkingen.

G. Artikel 918 - toestemming van de mede-erfgenamen

19. Onder het vroegere recht kon de inkorting van een schenking uitgesloten worden als het een schenking betrof aan een erfgerechtigde in rechte lijn, hetzij met last van lijfrente, hetzij met afstand van kapitaal, of met voorbehoud van vruchtgebruik, en als de reservataire erfgenamen hier in toegestemd hadden: het oude artikel 918 van het Burgerlijk Wetboek [30].

De oude regels blijven van toepassing op akten die voor de inwerkingtreding van de wet verleden zijn. Dit houdt onder meer in dat de schenking zelfs niet toegerekend wordt op de fictieve massa van artikel 922 Burgerlijk Wetboek; met de schenking wordt dus totaal geen rekening meer gehouden bij de nalatenschap, en de begiftigde deelt in de overige goederen alsof hij niets ontvangen heeft. Dit is heel anders in het nieuwe recht: daar bepaalt artikel 918 § 2 van het Burgerlijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 52 van de wet van 31 juli 2017, dat, niettegenstaande de verzaking aan de vordering tot inkorting, de waarde van de goederen die het voorwerp uitmaken van de schenking, opgenomen moeten worden in de massa bedoeld in artikel 922.

Wie vroeger een dergelijke schenking gedaan heeft, hoeft dus geen actie te ondernemen indien hij de regels goed vindt. Wie nog een schenking wil doen met toepassing van de oude regels, moet handelen vóór 1 september 2018.

H. Conclusie

Samenvattend kunnen wij stellen:

  • dat het hoe dan ook aangewezen is om vroegere planningen af en toe opnieuw te bekijken, niet alleen rekening houdend met het nieuwe erfrecht, maar ook met andere evoluties, onder meer op fiscaal vlak [31];
  • dat vroegere schenkingen geldig blijven, ook onder het nieuwe recht;
  • dat vroegere schenkingen als voorschot of buiten deel hun kwalificatie blijven behouden, ook onder het nieuwe recht;
  • dat de inbreng echter voortaan [32] zal gebeuren in waarde, niet langer in natura, tenzij dit uitdrukkelijk bedongen is in een schenking vóór 1 september 2018;
  • dat de waardering voor de berekening van de inbreng of de inkorting zal gebeuren volgens het nieuwe recht, met andere woorden in principe de geïndexeerde waarde bij de schenking, tenzij verklaring van behoud wordt afgelegd vóór 1 september 2018;
  • dat ook de toestemming van de mede-erfgenamen in een schenking van blote eigendom haar vroegere gevolgen behoudt, voor schenkingen die gebeurd zijn vóór 1 september 2018.

Voor de laatste 3 schenkingen is dus desgevallend dringend actie vereist.

 

Dit artikel werd eerder gepubliceerd op Lexfin, thans Taxwin www.taxwin.be (01/03/2018).


[1] Zie o.m. Deblauwe, “Het nieuwe erfrecht en zijn fiscale gevolgen”, www.lexfin.be.

[2] artikel 745 quater § 1/1 het Burgerlijk Wetboek, gewijzigd door artikel 10 van de wet van 31 juli 2017

[3] artikel 858 van het Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd door artikel 38 van de wet van 31 juli 2017

[4] artikel 887 van het Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd door artikel 42 van de wet van 31 juli 2017

[5] artikel 913 van het Burgerlijk Wetboek, zoals vervangen door artikel 46 van de wet van 31 juli 2017

[6] artikel 914 van het Burgerlijk Wetboek, zoals vervangen door artikel 47 van de wet van 31 juli 2017

[7] artikel 915 bis en volgende van het Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd door artikel 48 en volgende van de wet van 31 juli 2017

[8] artikel 1100/1 van het Burgerlijk Wetboek, zoals ingevoerd door artikel 63 van de wet van 31 juli 2017

[9] artikel 913 van het Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd door artikel 46 van de wet van 31 juli 2017

[10] artikel 915 van het Burgerlijk Wetboek, opgegeven door artikel 48 van de wet van 31 juli 2017

[11] artikel 914 van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd door artikel 47 van de wet van 31 juli 2017

[12] artikel 1076 2e lid van het Burgerlijk Wetboek, zoals aangevuld door artikel 61 van de wet van 31 juli 2017 preciseert dat de artikelen 1100/2-1100/6 van toepassing zijn op de ouderlijke boedelverdeling

[13] aldus artikel 66 § 2 van de wet van 31 juli 2017

[14] artikel 66 §2, 2e lid van de wet van 31 juli 2017

[15] DOC 54 2282/001 pagina 154

[16] de Nederlandse tekst vermeldt per vergissing artikel 943

[17] De rechtsleer voor en tegen wordt aangehaald in de memorie van toelichting, DOC 54 2282/001 p. 40

[18] DOC 54 2282/001 pagina 155-156

[19] zoals uitdrukkelijk gepreciseerd in artikel 66 § 2, 2e lid van de wet van 31 juli 2017

[20] artikel 849 van het Burgerlijk Wetboek, zoals vervangen door artikel 33 van de wet van 31 juli 2017 en artikel 858 bis § 1 van het Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd door artikel 39 van de wet van 31 juli 2017

[21] DOC 54 2282/002, pagina 35

[22] DOC 54 2282/003, pagina 63.

[23] artikel 858 § 6 Burgerlijk Wetboek, zoals vervangen door artikel 38 van de wet van 31 juli 2017

[24] artikel 66 § 2, 4 lid, 1° van de wet van 31 juli 2017

[25] artikel 858 § 3 en § 6 van het Burgerlijk Wetboek, zoals vervangen door artikel 38 van de wet van 31 juli 2017

[26] Cfr. supra nr. 12

[27] artikel 66 § 2, 3e lid, 2° en 4e lid, 2° van de wet van 31 juli 2017

[28] ingevolge het vroegere artikel 868 Burgerlijk Wetboek

[29] artikel 948 Burgerlijk Wetboek; zie Deblauwe, Inleiding tot de Vlaamse registratiebelasting, Knops Publishing, 2017, randnummers 632 en 649

[30] zoals geïnterpreteerd door een interpretatieve wet van 4 januari 1960, Belgisch Staatsblad 11 januari 1960.

[31] denk bijvoorbeeld aan de nieuwe bepalingen op gebied van erfbelasting in verband met het verrekenbeding en toebedelingen onder last, artikel 2.7.3.2.14 en 2.7.3.4.1, 1e lid, 1° van de Vlaamse codex fiscaliteit; zie hierover: Deblauwe, “Verrekenbedingen fiscaal afgeschaft”, www.lexfin.be .

[32] dit is: voor overlijdens vanaf 1 september 2018, de inwerkingtreding van de nieuwe wet.

Tiberghien Brussels

Tour & Taxis

Havenlaan|Avenue du Port 86C B.419
BE-1000 Brussels

T +32 2 773 40 00

F +32 2 773 40 55

info@tiberghien.com

Tiberghien Antwerp

Grotesteenweg 214 B.4
BE-2600 Antwerp

T +32 3 443 20 00

F +32 3 443 20 20

info@tiberghien.com

Tiberghien Ghent

Esplanade Oscar Van de Voorde 1
BE-9000 Gent

T +32 9 216 18 00

info@tiberghien.com

Tiberghien Hasselt

Torenplein 7 B13.1
BE-3500 Hasselt

T +32 11 57 00 13

info@tiberghien.com

Tiberghien Luxembourg

23, Boulevard Joseph II
LU-1840 Luxembourg

T +352 27 47 51 11

F +352 28 66 96 58

info@tiberghien.com