20-06-17 - Op 20 mei 2015 werd de Europese richtlijn 2015/849 aangenomen door het Europees Parlement en de Raad. Op grond van deze richtlijn dient iedere lidstaat, waaronder België, uiterlijk op 26 juni 2017 een centraal register van buitenlandse begunstigden van vennootschappen en andere kwalificerende entiteiten aan te leggen, ook het ‘UBO-register’ genaamd. In uitvoering hiervan heeft de ministerraad op 31 maart 2017 een voorontwerp van wet goedgekeurd en voor advies overgemaakt aan de Raad van State. In dit voorontwerp wordt een UBO-register geïntroduceerd waarin de uiteindelijke begunstigden van vennootschappen en juridische entiteiten moeten worden geïdentificeerd. Het beheer van het UBO-register zou daarbij worden toevertrouwd aan de FOD Financiën. Ter vergelijking, in het Nederlandse wetsvoorstel tot invoering van het UBO-register wordt het beheer van het register toevertrouwd aan de Nederlandse Kamer van Koophandel.
Welke entiteiten?
Op basis van het voorontwerp dienen in het UBO-register de gegevens te worden opgenomen van de uiteindelijke begunstigden van de in België gevestigde (i) vennootschappen, (ii) trusts, (iii) stichtingen en (internationale) verenigingen zonder winstoogmerk en (iv) juridische entiteiten die vergelijkbaar zijn met fiducieën of trusts.
Het voorontwerp definieert niet welke entiteiten onder de term ‘vennootschappen’ begrepen zijn. Bij gebreke aan definitie, kan er dan ook redelijkerwijze van worden uitgegaan dat de term ‘vennootschap’ moet worden beoordeeld in het licht van haar betekenis in het Belgisch vennootschapsrecht.
Dit blijkt impliciet ook uit de richtlijn, die met de invoering van het UBO-register in elke lidstaat de centralisatie beoogt van de gegevens van de uiteindelijke begunstigden van de entiteiten opgericht op hun grondgebied “overeenkomstig het nationale vennootschapsrecht”. Relevant is evenwel op te merken dat in anderstalige versies van de richtlijn, o.a. de Franstalige en de Engelstalige versie, enkel verwezen wordt naar het ‘nationaal recht’ en niet naar het ‘nationaal vennootschapsrecht’.
Het betreft dus in beginsel zowel vennootschappen met als zonder rechtspersoonlijkheid. Dit blijkt ook uit het Nederlandse wetsvoorstel, waarbij voor de te registeren entiteiten zoveel als mogelijk aansluiting wordt gezocht bij de in het handelsregister opgenomen entiteiten (i.e. entiteiten met én zonder rechtspersoonlijkheid).
Dit betekent dat de verplichtingen met betrekking tot het UBO-register mogelijks ook van toepassing zullen zijn op Belgische vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid, zoals bijvoorbeeld de burgerlijke maatschap. Het voorontwerp zelf vermeldt echter niets specifiek over de maatschap. Ter vergelijking, in de toelichting bij het Nederlandse wetsvoorstel wordt de maatschap (voorlopig wel) expliciet vermeld als een in het register op te nemen entiteit.
Zowel het Belgische voorontwerp van wet, alsook het Nederlandse wetsvoorstel vermelden wél uitdrukkelijk de stichting als een in het register op te nemen entiteit. Volgens de huidige ontwerpteksten zullen de Belgische private stichting en de Nederlandse stichting-administratiekantoor dus wél als een in het register op te nemen entiteit kwalificeren.
Wie is UBO?
Op heden is er nog geen klaarheid inzake wie als uiteindelijke begunstigde moet worden beschouwd.
Voor entiteiten die begrepen zijn onder de term ‘vennootschap’, voorziet het voorontwerp in de identificatie van de personen die de uiteindelijke eigenaars zijn van of zeggenschap hebben over deze entiteit.
Dit zijn in eerste instantie de natuurlijke personen die (on)rechtstreeks meer dan 25% van de stemrechten, aandelen of kapitaal bezitten, dan wel via andere middelen zeggenschap over de vennootschap hebben. Het is daarbij nog onzeker of de drempel van 25% behouden zal blijven. Zo stelt de Europese Commissie in een op 5 juli 2016 bekendgemaakt voorstel tot wijziging van de richtlijn 2015/849 voor om deze drempel te verlagen tot 10% voor wat betreft bepaalde en beperkte soorten entiteiten waarbij sprake is van een specifiek risico dat zij worden gebruikt voor het witwassen van geld en belastingontwijking.
Voor de maatschap zou dit kunnen betekenen dat de personen met een “belang” van meer dan 25% (bv. deelbewijshouders) of de bestuurders als uiteindelijke begunstigden zouden kwalificeren. Wie dan als UBO dient te worden aangeduid indien de eigendom van de deelbewijzen is gesplitst in vruchtgebruik en in blote eigendom, is vooralsnog onduidelijk. Voor Belgische stichtingen voorziet het voorontwerp alvast in de identificatie van de bestuurders, stichters en “begunstigden” van de stichting.
Het spreekt voor zich dat het voor de entiteit niet altijd eenvoudig zal zijn om te bepalen wie als UBO dient te worden aangemerkt. In de toelichting bij het Nederlandse wetsvoorstel wordt daarom voorgesteld om, op een later moment en in lagere regelgeving, per type onderneming en rechtspersoon te bepalen wie desgevallend als UBO dient te worden beschouwd. In België is het vooralsnog onduidelijk of er een koninklijk besluit komt dat dit nader zou verduidelijken.
Welke informatie en wie heeft toegang?
In het Belgische voorontwerp is op heden nog niets bepaald inzake de inhoud van de verzamelde informatie, de toegang of het gebruik van de in het register opgenomen gegevens.
Evenmin is al bekend welke instanties en in het bijzonder de fiscale administratie tot het register toegang zullen hebben, noch welke voorwaarden en restricties hiertoe worden opgelegd. Het feit dat het register zal worden ingericht binnen de FOD Financiën, mag volgens de toelichting bij het wetsvoorstel alleszins niet begrepen worden alsof de fiscale administratie automatisch toegang zou hebben tot het register. De (niet-publiek beschikbare) gegevens zouden naar verluidt enkel door de fiscale administratie geconsulteerd kunnen worden binnen het doel en de strekking van de wet, met name in het kader van het voorkomen van witwassen van geld en de strijd tegen de financiering van terrorisme.
Niettemin zijn de lidstaten, op grond van de richtlijn van de Raad tot wijziging van de richtlijn 2011/16/EU wat betreft de toegang tot antiwitwasinlichtingen door belastingautoriteiten, ertoe gehouden om de belastingautoriteiten permanent toegang te verlenen tot alle documentatie en inlichtingen die in het kader van de vierde witwasrichtlijn worden verzameld met betrekking tot de uiteindelijke begunstigden. De richtlijn lijkt daarbij geen bijzondere voorwaarden of vereisten met betrekking tot de toegang tot deze gegevens door de lokale belastingautoriteiten op te leggen.
Bovendien zullen de gegevens van de uiteindelijke begunstigden ook toegankelijk zijn voor meldingsplichtige entiteiten en instellingen, alsook voor alle personen die een ‘legitiem belang’ kunnen aantonen. Een concrete invulling aan dergelijk ‘legitiem’ belang wordt door de richtlijn niet gegeven, noch blijkt dit voorlopig uit het wetsvoorstel. De richtlijn stelt enkel dat de toegang tot het register conform de privacybeschermingsregels dient te worden geregeld.
Lidstaten zijn bovendien in de mogelijkheid om (een beperkt aantal) gegevens van de uiteindelijke begunstigde algemeen publiek te maken. In Nederland zal volgens het huidige wetsvoorstel het Nederlandse UBO-register ingebed worden in het openbaar handelsregister. Daarbij zouden onder meer de naam, geboortemaand, het geboortejaar, de nationaliteit en de woonstaat van de uiteindelijke begunstigde alsook de aard en de omvang van het door de uiteindelijk begunstigde gehouden economische belang, publiek consulteerbaar zijn.
In tegenstelling tot in Nederland, doet de organisatie van het UBO-register in België binnen de FOD Financiën vermoeden dat dergelijke openbaarheid van evenwel een gelimiteerd aantal gegevens van de uiteindelijke begunstigde mogelijk niet zal worden ingevoerd.
De concrete draagwijdte van het UBO-register en derhalve ook de impact ervan op entiteiten zoals de burgerlijke maatschap en de private stichting valt dus af te wachten en op te volgen. Wat de burgerlijke maatschap betreft zou de op heden bestaande discretie tot op zeker hoogte verloren kunnen gaan. Niettemin beschikt België in beginsel op basis van de richtlijn over de mogelijkheid om bepaalde entiteiten uit te sluiten van het toepassingsgebied: de vraag is of het voor de burgerlijke maatschap opportuun/wenselijk is om deze van het toepassingsgebied uit te sluiten.
Mocht u nog vragen hebben met betrekking tot de potentiële draagwijdte en gevolgen van de toepassing van het UBO-register in uw situatie, kan u contact opnemen met: Griet, Stephanie en Sander.