De context
1. De regels zijn de volgende:
- Er wordt, in algemene regel, erfbelasting geheven op wat overgaat krachtens erfrecht;
- Door de fictiebepalingen wordt ook erfbelasting geheven op andere overdrachten, bv. krachtens beding ten behoeve van een derde (art. 2.7.1.0.6);
- Wie in gemeenschap van goederen getrouwd is, kan ook belast worden op bedingen die hij voor zichzelf maakt, als de tegenprestatie uit het gemeenschappelijk vermogen komt (art. 2.7.1.0.6 § 1, derde lid).
Over dit laatste gaat het nu. Er moet dus een contract zijn, waarbij men iets bedingt voor zichzelf. Voorbeeld: A en B schenken aan hun kind C een bepaald bedrag, maar ze bedingen een rente, voor zichzelf en voor de langstlevende. Of ze houden zich het vruchtgebruik voor op wat ze geschonken hebben, voor zichzelf en voor de langstlevende. Die rente of dat vruchtgebruik gaan niet over op grond van het erfrecht, maar op grond van het schenkingscontract.
2. Onder het wetboek successierechten was de rente belastbaar, bij het overlijden van de eerststervende echtgenoot, krachtens art. 8 W. Succ., dat bepaalde dat:
- wanneer de overledene gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap (dat is dus de voorwaarde);
- de sommen, renten of waarden (en het gaat per hypothese over een rente);
- die aan zijn echtgenoot toevallen (dus aan de langstlevende);
- ingevolge een door deze echtgenoot afgesloten levensverzekering of contract met vestiging van rente (en dat is zo: een schenking is een contract);
- geacht als legaat te zijn verkregen tot belope van de helft.
Als A en B dus bij de schenking aan C een rente van 200 bedongen hadden, die doorliep na het overlijden van A, was die rente tot beloop van 100 belastbaar met erfbelasting [1].
3. Nog onder het wetboek was een voorbehoud van vruchtgebruik niet belastbaar. Het gaat dan immers niet om een levensverzekering, noch om een ‘contract met vestiging van rente’.
Als A en B dus bij de schenking aan C bedingen dat het vruchtgebruik, na het overlijden van A of B, aan de langstlevende zal toebehoren voor de geheelheid, was daarover geen erfbelasting verschuldigd.
4. De tekst van art. 2.7.1.0.6, derde lid, luidt echter anders dan het vroegere art. 8 W. Succ.:
“Wanneer een overledene gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gelden de bepalingen van het eerste en het tweede lid ook voor de sommen, renten of waarden die kosteloos aan de langstlevende echtgenoot toekomen ingevolge een contract dat door die langstlevende echtgenoot is gesloten.”
“Ingevolge een contract”, in het algemeen, zegde de tekst. Dus niet langer “ingevolge levensverzekering of contract met vestiging van rente”.
De vraag bleef dan wel of een vruchtgebruik als een ‘som, rente of waarde’ beschouwd moest worden, want een ‘waarde’ is in principe iets wat vlot verhandelbaar is [2], maar er was toch twijfel.
De wijziging
5. Die wijziging wordt nu teruggedraaid door een nieuwe wijziging van de Codex, die terugkeert naar de versie van het Wetboek successierechten. Door artikel 26 worden in paragraaf 1, derde lid, worden de woorden “ingevolge een contract dat door die langstlevende echtgenoot is gesloten” vervangen door de woorden “ingevolge een levensverzekeringscontract of een contract met vestiging van rente dat door die langstlevende echtgenoot is gesloten”.
6. De memorie van toelichting vermeldt hierover:
“Artikel 2.7.1.0.6, §1, derde lid, VCF is ruimer geformuleerd dan het vroegere artikel 8, vierde lid, Vl. Wb. Succ., waar het de tegenhanger van is.
Ofschoon het niet de bedoeling is de toepassing van artikel 2.7.1.0.6, derde lid, uit te breiden tot andere contracten dan die welke bedoeld werden in oud artikel 8, vierde lid, Vl. Wb. Succ., is hier ongerustheid over ontstaan.
De contracten waarover ongerustheid is ontstaan, zijn bijvoorbeeld de contracten waarbij de overledene en de langstlevende zich een vruchtgebruik hebben voorbehouden op sommen of waarden. Het is echter nooit de bedoeling geweest ook deze rechtsfiguur onder de toepassing van artikel 2.7.1.0.6, derde lid, VCF te plaatsen.
Om deze ongerustheid weg te nemen wordt voor een overledene gehuwd onder een stelsel van gemeenschap gepreciseerd uit welke soort van contract de sommen, renten of waarden die kosteloos aan de langstlevende echtgenoot toekomen moeten verkregen zijn opdat de fictie ook zou spelen, met name een levensverzekeringscontract of een contract met vestiging van een rente.”
7. “Om deze ongerustheid weg te nemen”, zegt de memorie. Zij geeft dus aan dat het maar een bevestiging is van de bestaande toestand, maar het is toch goed dat dit gebeurd is. In de toelichting bij het amendement [3] dat de tekst van artikel 2.7.1.0.6 § 1, derde lid verantwoordde stond er immers:“Deze toevoeging zorgt er onder meer voor dat kapitalen van levensverzekeringen … onder de fictiebepaling ... vallen”.“Onder meer”, maar dus niet uitsluitend. Dat er dus twijfel was, is niet verwonderlijk [4].Uit een standpunt van de Vlaamse belastingdienst zou men ook indirect kunnen afleiden dat er alleen maar erfbelasting verschuldigd was als het om een rente ging: “Artikel 2.7.1.0.6 VCF is eveneens van toepassing indien echtgenoten, gehuwd onder een stelsel van gemeenschap, een rente hebben bedongen, als tegenprestatie van een verkoop of als last van een schenking van een gemeenschappelijk goed.” [5]“Een rente”, luidt het standpunt; dus wellicht niet als het om andere zaken gaat. Maar dat staat er niet met zoveel woorden, en bovendien is dit maar een administratief standpunt, geen wettekst.
8. Let wel: het is niet art. 26 van het voorontwerp van decreet [6], noch van het ontwerp van decreet [7] die uiteindelijk wet geworden zijn, maar wel de tekst van amendement nr. 14 [8], goedgekeurd en hernummerd tot art. 34 door de commissie [9]. Maar de tekst is op dit punt dezelfde gebleven, en de verantwoording van het amendement was nagenoeg identiek aan de verantwoording in de memorie van toelichting.
9. De precisering, in de voorbereidende werken van het nieuwe decreet zelf, dat het “niet de bedoeling is de toepassing van artikel 2.7.1.0.6, derde lid, uit te breiden tot andere contracten dan die welke bedoeld werden in oud artikel 8, vierde lid, Vl. Wb. Succ.” , is ook geruststellend naar het verleden toe. De wijzigende bepaling (art. 26) van het decreet treedt weliswaar maar in werking 10 dagen na de bekendmaking in het Staatsblad, maar doordat de wetgever zelf dit nu bevestigt, is het meteen duidelijk dat ook vruchtgebruik, dat voor zichzelf bedongen werd bij een schenking, en dat aan de langstlevende echtgenoot toegevallen is vóór deze datum, niet belastbaar zal zijn.
Beoordeling
10. Het is geruststellend dat de Vlaamse wetgever de wet heeft aangepast. Als het nooit de bedoeling is geweest dat ook andere contracten – bv. schenkingen met voorbehoud van vruchtgebruik, maar ook tontines tussen echtgenoten [10] - daar onder zouden vallen, dan is het beter dat dit ook in de wettekst wordt ingeschreven. Bedoeling en tekst moeten overeenstemmen, zoveel mogelijk toch.
11. Voor de goede orde: bij echtgenoten, getrouwd met scheiding van goederen stelt zich de problematiek niet. Artikel 2.7.1.0.6 is immers alleen van toepassing als de overledene gehuwd was met gemeenschap van goederen. Voor personen gehuwd met scheiding van goederen met toevoeging van een beperkte gemeenschap is artikel 2.7.1.0.6 in principe wel van toepassing: de wet maakt geen onderscheid.
Rik Deblauwe
4 februari 2017
Deze tekst werd eerder gepubliceerd op www.lexfin.be op 16/01/2017.
[1] De registratiebelasting wordt dan eventueel herzien: zie “Herziening van een heffing in de schenkbelasting ten gevolge van een heffing in de erfbelasting”, Standpunt nr. 16119 dd. 05.12.2016.
[2] Deblauwe, Inleiding tot de Vlaamse erfbelasting, Knops Publishing, 2015, nr. 258 en 232.
[3] Amendement nr. 2, stuk 114 (2014-2015) ) Nr. 2, p. 2 – Zie Deblauwe, Inleiding tot de Vlaamse erfbelasting, Knops Publishing, 2015, nr. 251
[4] Zie ook Deblauwe, “De stille wijzigingen aan het successierecht “, Lexfin nieuwsbericht, 4 maart 2015
[5] Bedingen van aanwas en van terugvalling, Standpunt nr. 16092 dd. 14.11.2016
[6] Stuk 928 (2016-2017) – Nr. 1, p. 39 ev. (waarover de Raad van State advies uitgebracht heeft: zie p. 87 ev.)
[7] Stuk 928 (2016-2017) – Nr. 1, p. 113 ev. (na aanpassingen tengevolge van de opmerkingen van de Raad van State)
[8] Stuk 928 (2016-2017) – Nr. 2, p. 11 ev.
[9] Stuk 928 (2016-2017) – Nr. 3, p. 16, en stuk 928 (2016-2017) – Nr. 4 p. 16
[10] Deblauwe, “De stille wijzigingen aan het successierecht “, Lexfin nieuwsbericht, 4 maart 2015, in fine.